zaterdag 9 november 2019

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven” 32e zondag per annum door het jaar Zie genadig naar deze offergaven

Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie

Zie genadig naar deze offergaven

I n l e i d i n g
Wat in het mysterie van het Lijden van Christus onder heilige tekenen wordt voltrokken, is het Offer van de Heer, dat in het mysterie van de H. Eucharistie tegenwoordig komt. Maar het is ook zijn Verrijzenis, zijn Hemelvaart en zeker zijn verheerlijking aan de rechterhand van de Vader.
‘De Verrijzenis van Jezus is de hoogste waarheid van ons geloof in Christus, geloofd en beleefd als centrale waarheid door de eerste christengemeenten, als fundamentele waarheid overgeleverd en vastgelegd door de geschriften van het Nieuwe Testament, vanaf de vroegste christentijden tegelijk met het Kruis gepredikt als wezenlijk onderdeel van het Paasmysterie’ (cf CKK 638).
Door zijn dood heeft Christus de zonde te niet gedaan en het leven geschonken. Dit leven schenkt Hij ons op specifieke wijze in de H. Eucharistie die wij ‘pio affectu’ – met een liefdevol hart en in eerbiedige gesteltenis mogen ontvangen.
Verbum carnem efficit, zingen wij in het Pange lingua, ‘Woord waarachtig Brood tot Vlees’. (F. van der Meer, Lofzangen der Latijnse Kerk, Utrecht-A’werpen, 1970, p. 271).

T e k s t
Missale Romanum – 1970
Sacrificiis præsentibus, Domine, quæsumus, intende placatus,
ut, quod passionis Filii tui mysterio gerimus,
pio consequamur affectu.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, zie genadig naar deze offergaven
en laat ons met eerbied de vrucht ontvangen van het lijden en sterven van uw Zoon,
dat wij onder deze tekenen vieren.

Werkvertaling
Richt U, Heer, genadig naar de [hier] aanwezige offergaven,
op-/zodat wij met een liefdevol hart / godvruchtig gemoed [dat] mogen verkrijgen
wat wij door/in het mysterie/sacrament van het lijden van uw Zoon voltrekken/vieren.

L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
Het Gebed over de gaven is identiek aan de secreta van de gedachtenis van de H. Albertus de Grote, bisschop, belijder en kerkleraar, 15 november, met weglating van de tussenzin ‘beati Alberti intercessione et exemplo’, in het Missale Romanum 1962 [MR 1962].
De oratio super munera is een ‘centonisatie’, een begrip dat behoort tot het domein van de Gregoriaanse muziekcomposities, maar ook in de liturgische teksten aanwijsbaar is (Cento (Κέντρων > Κέντων, lett. 'opgelapte deken'), een oratie die is ontwikkeld uit een veelvuldig voorkomende secreta in het Sacramentarium Gregorianum (Hadrianum), 9e eeuw.
De openingszin ‘Sacrificiis præsentibus, Domine, quæsumus, intende placatus’, wij smeken U, Heer, geef goedgunstig acht op, vinden we als openingsregel van de 4e zondag van de Advent, van donderdag na Aswoensdag en van de 2e zondag van de Vasten, van de gedachtenissen van de H. Philippus Neri, 26 mei en van De zeven HH. Broeders martelaren en de H. Rufina en Secunda, maagden en martelaressen, 10 juli, MR 1962.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Sacrificiis præsentibus, Domine, quæsumus, intende placatus,
2a. ut, 3. quod passionis Filii tui mysterio gerimus,
2b. pio consequamur affectu.

Redekundig bestaat de oratie uit één enkele zin, opgebouwd uit:
1. openingsfrase in de imperativusvorm, op de bekende wijze afgezwakt door de losse werkwoordsvorm quæsumus in een tussenzin, gericht tot de Vader en vermelding van de bede, gevolgd door
2a-2b. een finale/consecutieve bijzin van coniunctief karakter (optativus) ingeleid door het voegwoord ut, waarin het effect van de tot de Vader gerichte bede wordt verhoopt, onderbroken door een
3. relatieve bijzin quod…gerimus met het prædicaat in de indicativus waarvan het antecedent id als object bij het prædicaat consequamur aangevuld kan worden. De relatieve bijzin staat in de indicativus omdat er sprake is van een feitelijk voltrokken gebeurtenis (de onbloedige actualisering van het Kruisoffer van Christus in het Eucharistisch mysterie).

Het Gebed over de gaven brengt in de openingswoorden ‘sacrificiis præsentibus’ uitdrukkelijk de daadwerkelijke aanwezigheid van de Heer in het sacrament van de H. Eucharistie onder de aandacht van de biddenden, zulks uiteraard in anticipatie, want eerst door de Consecratie wordt de daadwerkelijke tegenwoordigheid gerealiseerd.  God wordt gevraagd zich goedgunstig te richten naar de gaven die op het altaar zijn geplaatst en Hem worden aangeboden. In de bijzin wordt omschreven dat wij, die God de gaven op het altaar en de offers van ons leven aanbieden met liefdevol hart ontvangen, hetgeen Christus door zijn lijden, dood en verrijzenis voor ons geheimnisvol heeft  bewerkt: Hemzelf.

1.Sacrificiis præsentibus, Domine, quæsumus, intende placatus,
2a. ut, 3. quod passionis Filii tui mysterio gerimus,
2b. pio consequamur affectu.

Ad 1
Intende, richt Uw aandacht op, - prædicaat in de imperativusvorm enkelvoud vergezeld van de bijwoordelijke bepaling placatus die van de aangesproken Heer een welwillende gesteldheid afbidt. 
Placatus, verzoend, goedgunstig, genadig, - participium perfecti passivi van het passivum placari in de nominativus singularis masculinus en derhalve congruerend met de aangesproken Dominus is echter hier niet louter bijwoordelijk bij het verbum gebruikt. Door te kiezen voor de uitgang -us wordt ook het bijvoeglijke karakter als bijstelling bij Domine benadrukt. Men spreekt dan van een dubbelverbonden bepaling: placatus hoort zowel bij het substantivum Domine, als bij het verbum intende.
Quæsumus, zoals boven reeds gezegd, tussenzin, klassiek in de Romeinse oratietaal.
Opmerkelijk is in deze bede de volgorde van eerst het afzwakkende quaesumus en dan pas de imperativus intende. Vaak is de volgorde omgekeerd. Deze volgorde benadrukt nog meer de nederige houding van de gelovige die zich op voorhand bewust is van zijn onwaardigheid om God iets te vragen/op te dragen. Bij de volgorde imperativus + quaesumus lijkt het alsof de impulsieve gelovige zich pas na de gebiedende wijs realiseert dat dit verzoek afzwakking vereist.
Intende < intendere, intendi, intentum 3., betekent allereerst 1. uitrekken, uitspannen, uitstrekken, vervolgens 2. spannen, inspannen en vanuit deze betekenis: zich ergens op richten of zijn aandacht ergens op richten, meestal met de combinatie van de accusativus maar soms met de dativus, zoals in de oratie van deze dag.
Sacrificiis præsentibus, de aanwezige offers/offergaven is bijwoordelijke bepaling bij intende in twee congruerende dativusvormen, te lezen als object.
Præsentibus, dativusvorm meervoud van het adiectivum præsens, -tis, tegenwoordig, op het ogenblik aanwezig, een begrip behorend bij het verbum præsum.
Ad 2a-2b
Finale/ doelaanwijzende of consecutieve / gevolgaanduidende bijzin ingeleid door het voegwoord ut met het prædicaat consequamur in de coniunctivusvorm 1e pers. meervoud præsentis (coniunctivus optativus) van het deponens consequi, consecutus sum: opdat/zodat wij verwerven, bereiken, verkrijgen.
Het hier niet genoemde maar aan te vullen object van het prædicaat is id ( op-/zodat wij dat verkrijgen, wat…), dat het antecedent is van het relativum quod in regel 3 en die beide refereren aan het ‘object’ sacrificiis præsentibus’ van regel 1.
Pio […] affectu, bijwoordelijke bepaling bij consequamur, in twee congruerende ablativusvormen die de gesteltenis van de biddenden uitdrukt: ablativus qualitatis, hier in een hyperbaton uiteen geplaatst.  
Ad 3
Relatieve bijzin met het prædicaat gerimus en ingesloten subject in de indicativus, vanwege het feitelijke karakter: de modus van het verbum toont aan wat in feite hier en nu gebeurt: het voltrekken van de liturgische handeling tijdens de Eucharistieviering.
passionis Filii tui mysterio, in/door het mysterie van het Lijden van uw Zoon voltrekken/vieren – bijwoordelijke bepaling bij het prædicaat, samengesteld uit de ablativusvorm mysterio nader gespecificeerd (genitivus explicativus) door de genitivusvorm  passionis en gevolgd door de bijvoeglijke bepaling van twee congruerende genitivusvormen Filii tui (genitivus possessivus).

V o c a b u l a r i u m
Intendere, intendi, intentum. Van een van de betekenissen van dit verbum: zich ergens op richten, zijn aandacht ergens op vestigen, zich gereed maken tot, en wel van het participium passivum intentum, kent het Latijn het verwante begrip intentio, overgenomen in het Nederlands als intentie, intentioneel, intentionaliteit. Naast intendere heeft het Latijnse woordenboek intentare, intentavi, intentatum, verbum intensivum van intendere met de betekenis: uitstrekken, heenrichten, dikwijls met negatieve connotatie.
In de kloosters wordt minstens vijfmaal per dag het Getijdengebed geopend met het psalmvers: Deus in adiutorium meum intende, Domine ad adiuvandum me festina (Ps 70[69)2), in vertaling: God, kom mij te hulp, Heer haast U mij te helpen: alleen met de kracht van Gods hulp kan de mens een Hem aangename lofzang aanheffen. Met het uitspreken of zingen van dit psalmvers wordt de primaire oriëntatie op God verwoord, de woorden die wij bidden en zingen zijn voor alles goddelijke woorden ontleend aan de door de H. Geest geïnspireerde H. Schrift. Het maken van het kruisteken brengt ons binnen het domein van de H. Drieënheid, het brengt ons ook in de juiste gesteltenis voor het gebed.

Sacrificium, -i, n., offer, H. Misoffer en sacrifica, órum (plur.), offergaven.
In negen orationes super munera wordt het offer van de Kerk aangeduid als sacrificium of hostia. Sacrificium wordt vijf maal gebruikt, drie keer in enkelvoud (sacrificium) en twee keer in de meervoudsvorm van het zelfstandig naamwoord (sacrificia). In alle gevallen wordt hiermee naar het Eucharistisch Offer verwezen. De oratio super munera (OSM) van zondag 12 door het jaar spreekt van het “sacrificium placationis et laudis”,  in het Nederlands missaal vertaald als “dit offer van verzoening en aanbidding”. In de OSM van zondag XXXII wordt een soortgelijke omschrijvende taal gebruikt voor de gaven, aangeboden in de Eucharistie, die hier worden beschouwd als offergaven die de stoffelijke tekenen zijn waarmee de gelovige gemeenschap het geheim van het Lijden en Sterven van Jezus Christus, de Zoon van God, gedenkt: Sacrificiis praesentibus, Domine, quaesumus, intende placatus, ut quod passionis Filii tui mysterio gerimus, pio consequamur affectu.
Hier bidt de Kerk dat God de Vader op dezelfde wijze als het totale Offer van God de Zoon in het Paasmysterie Hem welgevallig was, zal neerzien op de manier waarop de gelovigen in de H. Eucharistie dit offer gedenken. In en door de actuele liturgische voltrekking van de zelfgave van Christus, hoopt de Kerk te worden gevormd tot dezelfde gehoorzame liefde tot  de dood toe zoals de Zoon de Vader liefhad. Hetzelfde klinkt in Efesiërs 5, 2: ‘Leidt een leven van liefde naar het voorbeeld van Christus, die ons heeft bemind en zich voor ons heeft overgeleverd als offergave en slachtoffer, God tot een lieflijke geur’.

Affectus betekent ‘een staat of dispositie van het lichaam of de geest, gesteldheid, gemoedsstemming’ of ‘affectie’ in de zin van liefde, hartstocht, verlangen, gevoel”. In combinatie met het adiectivum pius drukt de oratie tegelijk de eerbied en het ontzag van de gelovigen ten opzichte van de Vader uit.

C o m m e n t a a r

Ronald Knox [1888-1957, Engelse katholieke priester vanuit de anglicaanse Kerk naar de Rooms-Katholieke kerk overgegaan, theoloog, schrijver en spreker voor de BBC. R. Knox hield zijn Eucharistische Sermons vanaf 1926. Een eerste bundel werd gepubliceerd in 1935 waarin opgenomen Sermon Real Bread. Dat staat in het voorwoord van het boekje Ronald Knox, Das Fenster in der Mauer. Predigten über die Heilige Eucharistie, Keulen 1960. (Orig. titel The window in the wall)

Uit een preek over het ware Brood:

Wie wil komen en  voedsel halen, zonder te betalen? (cf Jes 55, 1)
Het brood dat wij eten is zozeer een oerelement van het menselijk leven dat de dichters uit de oudheid het menselijke geslacht ook wel aanduidden als ‘de van brood levenden.’ Het ‘ware’ Brood, het ‘levende’ Brood is niet het gewone brood dat wij eten. Het gewone brood dat wij eten is slechts voorafbeelding en nabootsing, een beeld van dat ware Brood, dat uit de hemel is neergedaald. En wanneer we vragen wat het ware Brood dat uit de hemel is neergedaald is, dan zou Christus ons hebben geantwoord: “Ik ben het levende Brood. Wie mijn Vlees eet en mijn Bloed drinkt, heeft eeuwig leven” (Jo 6,54). Wij zijn zo zeer gehecht aan de materiële wereld, onze geest is zo zeer aan zinnelijke zaken gebonden, dat wij menen dat onze Heer het Altaarsacrament onder de gedaanten van brood en wijn heeft ingesteld, omdat brood en wijn Hem aan de genade herinnerden die dit sacrament volgens zijn wil zou beniddelen. Maar als men er goed over nadenkt, was het precies omgekeerd. Toen God de wereld schiep, gaf Hij ons gewoon brood tot voedsel, gewone wijn tot drank, opdat we zouden kunnen begrijpen, wat het Altaarsacrament, toen het werd ingesteld, was. De Eucharistie zou niet iets wat op brood geleek moeten zijn, brood zou iets moeten zijn wat op de Eucharistie geleek.
De dingen, die van buiten op ons inwerken en onze zintuigen prikkelen, zijn altijd het voorgespiegelde, schijn. Werkelijkheid in de eigenlijke betekenis geldt slechts de dingen van de geest. Al het lawaai, alle drukte op straat, alle grote fabrieken die onze horizon bepalen, zijn slechts echo en schaduw, wanneer wij ze een ogenblik in het licht van de eeuwigheid beschouwen. De werkelijkheid is hier, in de kerk, daar op het altaar en wel daarin, wat onze ogen niet kunnen zien en onze zintuigen niet kunnen onderscheiden. De spreuk op het graf van kardinaal Newman zou het grafschrift van elke christen moeten zijn: Ex umbris et imaginibus in veritatem – ‘Vanuit schaduwen en beelden naar de waarheid’. Wanneer de dood ons een andere wereld binnenvoert, zal het niet zijn alsof we inslapen en dromen, maar alsof we uit een droom ontwaken in het heldere licht van de dag. Hier op aarde zijn we zo sterk door de dingen van de zinnelijk concrete wereld vervuld, dat we ze voor de volle werkelijkheid houden. Slechts af en toe is ons een vluchtige blik vergund die ons deze bedrieglijke perspectieven duidelijk maken. En vóór alles, wanneer het Allerheiligste is uitgesteld, zou de witte hostieschijf die in de monstrans oplicht, voor ons de kier moeten zijn waardoor voor een ogenblik het licht van de andere wereld schijnt.
Er zijn perioden, gebeurtenissen en incidentele momenten in de geschiedenis die de mensen van deze tijd het vergankelijke en vluchtige karakter  van deze wereld onthullen. Oorlogen, hongersnood en epidemieën hebben hele landen ontvolkt en de overlevenden, in grote onzekerheid over hun toekomst en hun eigen leven, aan zichzelf overgelaten. De krachten van de menselijke natuur schijnen uitgeput en het is alsof ook de krachten van de ons omringende natuur met uitputting zijn bedreigd of reeds zijn uitgeput. In zulke tijden hebben de mensen zich dikwijls met nieuwe ijver tot de godsdienst gekeerd: ze hebben zich uit de wereld teruggetrokken in woestijnen en kloosters, omdat zij uiteindelijk opnieuw beseften dat wij hier geen blijvende woonplaats hebben. De echo van dit bewustzijn kan men bespeuren in de preken van de H. Gregorius de Grote in de zesde eeuw, in de hymnen van de H. Bernardus van Cluny (Morlaix) in de twaalfde eeuw. Het is zeker geen illusie die de mensen in zulke tijden in het besef van de vergankelijkheid van het aardse, nastreven. Ze verliezen eerder de illusie dat de wereld voortduurt en herkennen duidelijker dan op andere momenten hetgeen voor alle tijden geldt, namelijk dat heel deze zichtbare schepping slechts een smalle brug is tussen ons en de eeuwigheid.
Vandaag de dag gebeurt iets zeer merkwaardigs. We leven in een tijd waarin we misschien meer dan ooit de nietigheid van de materiële dingen om ons heen doorzien, en toch – zover hebben wij ons van het christelijk geloof verwijderd – jagen we meer dan ooit de dingen van de wereld na, hangen we meer eraan dan ooit, terwijl we toch tegelijkertijd zien dat ze ons ontglippen.
Wij leven in een onzekere tijd. Het probleem van de werkeloosheid dringt zich op aan onze blik, maar is slechts symptoom van een dieper liggende mysterieuze ziekte, die onze overbeschaafde wereld heeft overvallen. De handel is flauw, zeggen we; we spreken van een crisis op de wereldmarkt; maar weet iemand wat eigenlijk gebeurt? Weet iemand, hoe snel wij misschien midden in de ellende van een volledig bankroet kunnen zitten? De behaaglijke welvaart kan zó voor onze ogen instorten, maar we lachen nerveus en hopen het beste ervan.
En wat de zaak nog merkwaardiger maakt: de noden van tegenwoordig zijn niet alleen terug te voeren op natuurcatastrofes zoals langdurige droogte of extreme wolkbreuken, besmettelijke ziekten of schade aan gewassen en landbouwgronden. Iets wat in de onwerkelijke wereld van de financiën gebeurt, heeft een vernietigend effect op de werkelijke wereld, waarin de mensen hun brood moeten verdienen of honger hebben, als ze geen brood krijgen. Stelt u zich een ogenblik voor dat iemand uit het verleden vandaag op aarde zou terugkomen en over de tegenwoordige noodtoestanden zou horen. Hoeveel armoede, zou hij zeggen, hoeveel onzekerheid over het verschaffen van de meest elementaire levensmiddelen! U hebt slechte oogsten gehad en daarom niet voldoende eten voor allen? We zouden hem moeten antwoorden dat juist het tegendeel het geval is, dat men reusachtige graanvoorraden heeft vernietigd, omdat anders het aanbod te groot zou zijn en de groenten te goedkoop! 
Zeiden we niet terecht, dat deze wereld waarin we leven, een schaduwwereld is?  Wanneer krachten die alleen op grond van ons eigen willen bestaan, de menselijke samenleving met vernietiging bedreigen?
Wat is de uitwerking van dit alles op ons? Dat wij dichter bij God komen en de wereld door zijn ontoereikendheid ons niet langer verleidt?  Men kan zich helaas niet aan de indruk onttrekken dat eerder het omgekeerde waar is. We proberen onze zorgen te vergeten door ons in genot en genoegens te storten  om zoveel mogelijk vandaag te genieten omdat morgen zo weinig heeft te bieden. Wanneer de investeringen die we met onze besparingen konden doen, niet meer zeker zijn, dan sparen we maar niet meer. Wanneer moeizame arbeid zo weinig oplevert, dan leggen we, in plaats van te werken, de handen maar in de schoot. Maar dat is niet de toepassing van de Wil van God. Als onze arbeid slecht wordt betaald, moeten we leren inzien dat ook andere arbeid die met aards loon wordt vergoed, slecht wordt betaald. Als het geld moeilijk te verdienen en moeilijk vast te houden is, moeten we inzien dat iedere schat die op aarde wordt verzameld, tevergeefs wordt opgeslagen. Weest niet bekommerd om het voedsel dat ten gronde gaat, zegt Christus ons, maar verzamelt u een schat in de hemel.
Zonder te betalen…Heer, geef ons steeds dit Brood. Dit is zijn uitnodiging en dit zou ons antwoord moeten zijn. Zijn tijdelijke gaven zal Hij op het ene moment overdadig uitdelen, op het andere moment ons onthouden, omdat het tenslotte daar niet op aankomt. Ze zijn er slechts voor de behoeften van dit korte leven. Uw vaderen, zei Hij tegen de Joden, aten het manna en zijn niettemin gestorven. Welk voorrecht voor hen, zult u nu denken, groter dan welk volk op aarde ooit genoot, want van dag tot dag werden zij in leven gehouden door een spijs die onuitputtelijk en zich wonderbaarlijk vermeerderend, uit de hemel kwam. Maar was dat het einde?  Ook zij gingen tenslotte de weg van alle vlees. Zij gingen verder, en de heuvels in de woestijn werden niet langer bedekt met het witte manna. Zal Hij misschien niet tot ons hetzelfde zeggen? Uw vaderen aten het manna en zijn gestorven. In tijden van nationale welvaart gaf Ik u overvloed, zoals geen ander volk heeft gekend. Uw vloten bevolkten de zeeën, in uw fabrieken draaiden de machines op volle touren, u maakte een tijdlang slechts  winst, maar zij zijn gestorven. Armoede of welstand, het maakt niets uit. Maar met Zijn eeuwige gaven is het anders. Heer, geef ons te allen tijde dit Brood; iedere generatie christenen, de ene generatie zowel als de andere biedt Hij de zijn Spijs aan als leeftocht voor onderweg, Zijn Vlees en Bloed in het sacrament van de H. Eucharistie. Kunnen we iets anders dan inzien hoe hoog haar waarde geschat moet worden, nadat ons de waarde van aardse aangelegenheden zo twijfelachtig is geworden?
Als u de gave van God maar erkende! Als we een maatstaf konden vinden – maar waar vinden we deze ? – om de aardse dingen met de hemelse te vergelijken; als wij deze toch zouden kunnen meten – waarmee zouden we dan meten? – wat wij  verzuimen wanneer we zelden, met tegenzin en zonder eerbied te Communie gaan. Nee, wij kunnen de waarde van zo’n gave  niet met welke menselijke maatstaf dan ook meten en allerminst met een maatstaf  die we in het dagelijks leven plegen te gebruiken, de maatstaf van zeldzaamheid. Wij verwisselen de waarde met de prijs, die wij voor een artikel betalen. Als we slechts met grote moeite aan een bepaalde zaak kunnen komen, geloven we dat deze een grote waarde heeft en wanneer de mogelijkheden iets te genieten zeldzaam zijn, menen we ons die niet te mogen laten ontgaan. Hoe verschrikkelijk – we versmaden de genade van God, omdat Hij het ons zo gemakkelijk heeft gemaakt deze te ontvangen.  Het hemelse Brood, dat voor ons tevergeefs wordt geboren, beschouwen we om dezelfde reden als waardeloos! De hemel rekent volgens een andere wet. Alle genaden, die de heilige Maagd en de Heiligen werden geschonken, alle visioenen, extasen en wonderen zijn in hun waarde niet te vergelijken met hetgeen God ons in de heilige Communie schenkt, want Hij schenkt zichelf. En deze gave, die Hij zelf is, is niet alleen voor enkelen, maar voor allen bestemd. O res mirabilis, manducat Dominum, pauper, servus et humilis: in zijn ogen zijn wij allen arm, zijn wij allen slaven en uit stof geboren; Hij maakt geen onderscheid. Hij verlangt slechts dat wij ons geweten van zware zonden laten zuiveren, opdat wij tot Hem kunnen komen en Hem vragen ons dat te geven wat Hij ons geven wil en waarvan Hij weet dat wij het uit Zijn hand nodig hebben. “Ik ben degene die heeft gezegd: Doet dit! Ik zal u geven wat u ontbreekt. Kom en neem Mij op!”