zaterdag 9 november 2019

Lezingenofficie 32e zondag door het jaar Liturgia Horarum

Lezingen van het Lezingenofficie 


Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli (1420-1497)

Eerste lezing
Begin van het Boek van de profeet Daniël
1, 1-21

De trouw van de jongemannen van Israël in het paleis van de koning van Babylon

In het derde regeringsjaar van Jojakim, de koning van Juda, trok Nebukadnessar, de koning van Babylonië, op naar Jeruzalem en belegerde de stad. De Heer leverde Jojakim, de koning van Juda, aan hem uit en gaf hem een deel van de voorwerpen van Gods tempel in handen. Hij nam ze mee naar Sinear, naar de tempel van zijn eigen god, en liet ze daar in de schatkamer zetten. De koning gaf het hoofd van zijn eunuchen, Aspenaz, opdracht een aantal Israëlieten van koninklijke en voorname afkomst naar zijn paleis te brengen. Het moesten jongemannen zonder lichamelijke gebreken zijn, aantrekkelijk om te zien, rijk aan kennis, ontwikkeld en met een scherp verstand, en bovendien geschikt om aan het hof te dienen. Aspenaz moest hen onderwijzen in de geschriften en de taal van de Chaldeeën. De koning wees hun een dagelijkse hoeveelheid toe van de spijzen en de wijn van zijn tafel. Na drie jaar onderricht zouden ze in dienst van de koning treden. Onder hen waren enkele Judeeërs: Daniël, Chananja, Misaël en Azarja. Maar de hoofdeunuch gaf hun andere namen; Daniël noemde hij Beltesassar, Chananja Sadrach, Misaël Mesach en Azarja Abednego. Daniël was vastbesloten zich aan de reinheidsvoorschriften te houden en hij vroeg de hoofdeunuch toestemming zich van de spijzen en de wijn van de tafel van de koning te onthouden. God zorgde ervoor dat de hoofdeunuch Daniël gunstig gezind was. Toch zei de hoofdeunuch tegen hem: ‘Ik ben bang voor mijn heer, de koning; hij heeft bepaald wat jullie zullen eten en drinken, en als hij vindt dat jullie er slechter uitzien dan jullie leeftijdsgenoten zal hij mij daarvoor verantwoordelijk stellen.’ Daarop richtte Daniël zich tot de kamerheer die de hoofdeunuch aan hem en aan Chananja, Misaël en Azarja had toegewezen: ‘Neem de proef op de som en laat uw dienaren tien dagen alleen groente eten en water drinken. Vergelijk ons uiterlijk daarna met dat van de jongemannen die de koninklijke spijzen eten, en beslis dan over uw dienaren op grond van wat u ziet.’ De kamerheer ging op het voorstel in en gaf hun tien dagen. Aan het eind van de tien dagen zagen zij er gezonder en beter doorvoed uit dan alle jongemannen die de koninklijke spijzen voorgezet hadden gekregen. Dus diende de kamerheer hun geen koninklijke spijzen en wijn meer op, maar gaf hij hun alleen nog groente. En God schonk de vier jongemannen wijsheid, kennis en verstand van alle geschriften; bovendien was Daniël bij machte alle mogelijke visioenen en dromen uit te leggen. Toen de door de koning vastgestelde tijd verstreken was, leidde de hoofdeunuch alle jongemannen voor Nebukadnessar. De koning sprak met hen, en niemand kon zich met Daniël, Chananja, Misaël en Azarja meten. Zij traden in dienst van de koning. En over welke kwestie van wijsheid of inzicht de koning hen ook raadpleegde, hij vond hen tien keer zo voortreffelijk als alle magiërs en bezweerders in heel zijn rijk. Daniël bleef aan het hof tot het eerste jaar van het koningschap van Cyrus.

Tweede lezing
Begin van de Homilie van een Schrijver uit de tweede eeuw

Christus wilde redden wat verloren liep

Broeders, wij moeten zo over Jezus Christus denken als over onze God, als over onze Rechter van levenden en doden. Ook moeten we niet gering denken over ons heil. Want als wij gering over Hem denken, verwachten wij ook weinig van Hem te ontvangen. Al wie dit alles als een onbeduidend iets aanhoren, zondigen wij, en wij zondigen ook, als wij niet weten vanwaar wij geroepen zijn en voor Wie en voor welke plaats en hoeveel Jezus Christus voor ons heeft moeten lijden.
Want welke beloning of welke Hem waardige vrucht, die Hij ons zelf gegeven heeft, zullen wij aan Hem gven? Hoe grote weldaden hebben wij in waarheid niet aan Hem te danken? Hij schonk ons immers het licht; als een Vader heeft Hij ons als zijn kinderen geroepen, en ons behouden toen wij verloren dreigden te lopen. Hoe kunnen wij Hem dan danken of welke beloning als vergelding kunnen wij Hem geven ter genoegdoening voor hetgeen wij van Hem ontvingen? Wij, die zwak waren van geest, die steen en hout aanbaden, die goud en zilver en koper, werken van mensen aanbaden; terwijl heel ons leven niets anders was dan de dood. Toen wij dan omgeven waren door donkerte en ons zicht vol was met die duisternis, kregen wij door zijn Wil het gezicht weer terug, om die nevel rondom ons te verdrijven
Want Hij had medelijden met ons en innerlijk bewogen redde Hij ons, toen Hij in ons veel dwaling en ondergang zag, en wij geen enkele hoop hadden op redding dan alleen op die van Hem kwam. Want Hij riep ons, die niet waren, en wilde dat wij uit het niet tot bestaan zouden komen.
Verheug u, onvruchtbare, die niet baart, barst los in gejubel, gij die geen barensnood kent. Want talrijker zijn de kinderen van de verlatene dan die der gehuwde. Wat de profeet zei: Verheug u, onvruchtbare, die niet baart, dat heeft op ons betrekking; want onvruchtbaar was onze Kerk voordat haar kinderen werden geschonken. Maar wat hij zegt: Roep luid, gij die geen barensnood kent,  betekent dit: laten wij luid hardop onze gebeden tot God richten, niet als verzwakten (zoals zij die baren). Maar wat hij zegt: Want talrijker zijn de kinderen van de verlatene dan die der gehuwde, betekent: want ons volk scheen verlaten en van God beroofd, maar nu wij geloven, zijn wij in de meerderheid, vergeleken met hen, die meenden God te bezitten.
Nog een andere schriftuurplaats zegt: Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen, maar om zondaars te roepen. Dit wil zeggen, dat Hij moest redden, die dreigden om te komen. Want groot en bewonderenswaardig is dit: ondersteunen, niet wat staat, maar wat dreigt te vallen. Zo wilde Christus redden, wat verloren zou gaan, en Hij heeft er inderdaad velen gered, toen Hij kwam en ons riep, die verloren dreigden te lopen


(Cap 1, 1 — 2, 7: Funk 1, 145-149)