zondag 26 november 2017

Quas Primas Encycliek Paus Pius XI instelling feest van Christus Koning

Quas Primas zijn de beginwoorden van een encycliek uitgevaardigd door paus Pius XI op 11 december 1925 waarmee hij het hoogfeest Christus Koning introduceerde. De aanleiding voor de introductie van het hoogfeest was drieledig. Als eerste reden werd de toenemende verbanning van het geloof in Christus en zijn heilige wet uit het dagelijks leven genoemd. Een tweede reden was de behoefte van gelovigen hun loyaliteit aan Jezus Christus te betuigen, iets wat de paus geconstateerd had tijdens de vele vieringen in het Heilig Jaar. Als derde punt gold de 1600-jarige viering van het Concilie van Nicea; het concilie had de leer van onder meer de Rooms-Katholieke Kerk vastgelegd, waaronder de medezelfstandigheid van Jezus naast zijn Vader. Onderstaand enkele citaten:

Zeker, men noemt Christus algemeen en met recht koning ook in oneigenlijke zin.
Om Christus Koning te noemen in de overdrachtelijke zin dien dit woord heeft, namelijk wegens de hoogste trap van volkomenheid, waardoor Hij boven al het geschapene de kroon spant, dat is reeds lang algemeen spraakgebruik geworden. Zo heet het immers, dat Hij heerst over het verstand van de mensen, niet zozeer om de scherpte van Zijn geest en de grote omvang van Zijn kennis, als wel omdat Hijzelf de Waarheid is, en alle mensen noodzakelijk aan Hem de waarheid moeten ontlenen en ze van Hem in gehoorzaamheid aanvaarden.

Eveneens zegt men, dat Hij heerst over de wil van de mensen: niet alleen omdat een volmaakte en ongerepte gelijkvormigheid van Zijn menselijke wil beantwoordt aan de heiligheid van de goddelijke wil in Hem; maar bovendien beweegt Hij door Zijn opwekking en ingeving onze vrije wil om voor de edelste goederen in vuur te geraken.

Eindelijk wordt Christus als Koning van de harten erkend om Zijn „liefde die alle begrip te boven gaat” (Ef. 3, 19) en om de aantrekkingskracht, die Zijn zachtmoedigheid en goedertierenheid op alle harten uitoefent. Want er is nooit iemand geweest en er zal ook in de toekomst nooit iemand zijn, die zozeer de algemene liefde van de mensen genoot of bezitten zal, als Jezus Christus.

Troostvolle hoop en vooruitzichten
Als dus Christus' rijk eens werkelijk allen zal omvatten, zoals het hen rechtens omvat, waarom zouden we dan nog wanhopen aan die vrede, die de Vredevorst op aarde is komen brengen? Hij, die „alles kwam verzoenen” en die „niet kwam om gediend te worden, maar om te dienen”, (Mt. 20, 28) en die, terwijl Hij de Heer van allen was, toch zichzelf tot een voorbeeld van nederigheid heeft gesteld en bovendien een heel voornaam gebod van nederigheid heeft gegeven, dat met het gebod van de liefde in zeer nauw verband staat, en die bovendien gezegd heeft: „Mijn juk is zoet en mijn last is licht"? (Mt. 11, 30) O; wat zouden de mensen een geluk kunnen genieten, als alle mensen, individuen, gezinnen en staten zich door Christus lieten besturen!

„Dan eindelijk" - om de woorden te gebruiken, die onze voorganger Leo XIII 25 jaar geleden tot alle bisschoppen richtte, - "dan zullen zoveel wonden kunnen genezen; dan zal het recht weer overal mogen hopen op de erkenning die het vroeger vond; dan zal de luister van de vrede hersteld worden, zal het zwaard vanzelf neerzinken en zullen de wapenen aan de hand ontvallen, als allen Christus' oppermacht gewillig zullen aanvaarden en Hem gehoorzamen, en iedere tong zal belijden, dat Jezus Christus de Heer is tot glorie van God de Vader.”

Gevolgtrekking en vermaning  bij instellingsbesluit
En daarom moet Hij heersen in 's mensen verstand, dat in volmaakte onderwerping vast en onwankelbaar behoort in te stemmen met de geopenbaarde waarheden en met de leer van Christus. Hij moet heersen in 's mensen wil, en deze behoort aan Gods wetten en geboden te gehoorzamen; Hij moet heersen in 's mensen hart, en dit behoort God boven alles te beminnen en Hem alleen aan te hangen, met achterstelling van zijn natuurlijke verlangens. Ja, Hij moet heersen in ons lichaam en zijn ledematen, die als werktuigen, of liever om met Sint Paulus te spreken, als „wapenen van gerechtigheid voor God” (Rom. 6, 13) de innerlijke heiliging van de ziel dienstbaar moeten zijn. Als men dit alles aan de gelovigen voorhoudt, opdat zij het grondig beschouwen en overwegen, dan zal het hun de weg tot grote volmaaktheid veel vergemakkelijken.

Aan U, o Koning der Eeuwen.

zaterdag 25 november 2017

Lezingen H. Mis Christus, Koning van het Heelal, 34e en laatste zondag door het jaar A

Eerste lezing (Ez. 34,11-12.15-17)
Uit de Profeet Ezechiël.
Zo spreekt God de Heer: “Ik zoek mijn kudde op en bezoek mijn eigen schapen. Zoals een herder omziet naar zijn kudde, en zich onder zijn schapen begeeft wanneer ze verstrooid zijn, zo zal Ik omzien naar mijn schapen en ze in veiligheid brengen, hoe ver ze ook afgedwaald zijn ten gevolge van mist en nevel. Ik zal mijn schapen weiden, Ik zelf zal ze laten rusten, spreekt God de Heer. Het vermiste schaap ga Ik zoeken, het verdwaalde breng Ik terug, het verwonde verbind Ik, het zieke geef Ik weer kracht en het gezonde en sterke blijf Ik verzorgen. Ik zal ze laten weiden zoals het behoort. En gij, mijn schapen - zo spreekt God de Heer - Ik zal recht doen aan het ene dier tegenover het andere, tegenover ram en bok.”

Tweede lezing (1 Kor. 15,20-26.28)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinte.
Broeders en zusters, Christus is opgestaan uit de doden als eersteling van hen, die ontslapen zijn. Want omdat door een mens de dood is gekomen, komt door een mens ook de opstanding van de doden. Zoals allen sterven in Adam, zo zullen ook allen in Christus herleven. Maar ieder in zijn eigen rangorde: als eerste en voornaamste Christus, vervolgens bij zijn komst, zij die Christus toebehoren; daarna komt het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader zal overdragen, na alle heerschappijen en alle machten en krachten te hebben onttroond. Want het is vastgesteld dat Hij het koningschap zal uitoefenen, tot Hij al zijn vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. En de laatste vijand die vernietigd wordt, is de dood. En wanneer alles aan Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf zich onderwerpen aan Degene, die het al aan Hem onderwierp. Dan zal God zijn alles in allen.

Evangelie (Mt. 25,31-46)
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen: “Wanneer de Mensenzoon komt in zijn heerlijkheid en vergezeld van alle engelen, dan zal Hij plaats nemen op zijn troon van glorie. Alle volken zullen voor Hem bijeengebracht worden en Hij zal ze in twee groepen scheiden, zoals de herder een scheiding maakt tussen schapen en bokken. De schapen zal Hij plaatsen aan zijn rechterhand, maar de bokken aan zijn linker.
Dan zal de Koning tot die aan zijn rechterhand zeggen: Komt, gezegenden van mijn Vader, en ontvangt het Rijk dat voor u gereed is vanaf de grondvesting der wereld. Want Ik had honger en gij hebt Mij eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik was vreemdeling en gij hebt Mij opgenomen. Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed, Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht, Ik was in de gevangenis en gij hebt Mij bezocht.
Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien en U te eten gegeven, of dorstig en U te drinken gegeven? En wanneer zagen wij U als vreemdeling en hebben U opgenomen, of naakt en hebben U gekleed? En wanneer zagen wij U ziek of in de gevangenis en zijn U komen bezoeken?
De Koning zal hun ten antwoord geven: Voorwaar Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders, hebt gij voor Mij gedaan. En tot die aan zijn linkerhand zal Hij dan zeggen: Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwig vuur dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten. Want Ik had honger en gij hebt Mij niet te eten gegeven. Ik had dorst en gij hebt Mij niet te drinken gegeven. Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij niet opgenomen, naakt en hebt Mij niet gekleed. Ik was ziek en in de gevangenis en gij zijt Mij niet komen bezoeken.
Dan zullen ook zij antwoorden en zeggen: Heer, wanneer hebben wij U hongerig gezien of dorstig of als vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis, en hebben wij niet voor U gezorgd?
Daarop zal Hij hun antwoorden: Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij niet voor een van deze geringsten hebt gedaan, hebt gij ook voor Mij niet gedaan. En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven”.
Woord van de Heer.
Wij danken God.

Dignus Est Agnus (Christ the King, Introitus)

Christus Vincit - Feast of Christ the King

Saint Catherine Monastery - where Mozes first heard the word of God

Die 25 novembris S. CATHARINÆ ALEXANDRINÆ, VIRGINIS ET MARTYRIS Lectio altera: Quomodo Christum sequi?

Ex Sermónibus sancti Cæsárii Arelaténsis epíscopi (Sermo 159, 1. 3-6: CCL 104, 650. 652-654)

Quomodo Christum sequi?

Durum vidétur, fratres caríssimi, et quasi grave esse iudicátur illud, quod Dóminus in Evangélio imperávit, dicens: «Si quis vult post me veníre, ábneget semetípsum sibi». Sed non est durum, quod ille ímperat, qui ádiuvat ut fiat quod ímperat.

Abneget se et tollat crucem suam et sequátur Christum. Et quo sequéndus est Christus, nisi quo ábiit? Nóvimus enim, quia surréxit, ascéndit in cælum: illo sequéndus est. Plane desperándum non est, quia ipse promísit, non quia homo áliquid potest. Longe a nobis erat cælum, ante quam caput nostrum iísset in cælum. Iam quare desperámus nos ibi futúros, si membra illíus cápitis simus? Ergo unde? Quia multis timóribus et dolóribus laborátur in térra: sequámur Christum, ubi summa est felícitas, summa pax, perpétua secúritas.

Sed qui Christum sequi desíderat, áudiat apóstolum dicéntem: «Si quis dicit se in Christo manére, debet quómodo ille ambulávit et ipse ambuláre». Sequi vis Christum? Esto húmilis, ubi ille húmilis fuit: noli humilitátem eius contémnere, si vis ad illíus altitúdinem perveníre.

Aspera quidem facta est via, quando homo peccávit; sed plana est, quando eam Christus resurgéndo calcávit, et de angustíssima sémita stratam regálem fecit. Per istam viam duóbus pédibus cúrritur, id est, humilitátis et caritátis. In hoc omnes deléctat celsitúdo: sed humílitas primus gradus est. Quid tendis pedem ultra te? Cádere vis, non ascéndere. A primo gradu, id est, ab humilitáte íncipe, et ascendísti.

Et ídeo Dóminus et Salvátor noster non solum dixit ábneget seípsum sibi, sed áddidit: tollat crucem suam, et sequátur me. Quid est, tollat crucem suam? Ferat quicquid moléstum est: sic me sequátur. Cum cœperit me móribus et præcéptis meis sequi, multos habébit contradictóres, multos habébit prohibitóres, multos habébit non solum derisóres, sed étiam persecutóres. Et hoc non solum de pagánis, qui extra ecclésiam sunt, sed étiam ex illis, qui intus vidéntur esse córpore, sed foris sunt óperum pravitáte, et, cum de solo nómine christiáno gloriéntur, bonos tamen christiános iúgiter persequúntur. Isti tales sic sunt in membris ecclésiæ, quómodo mali humóres in córpore. Tu ergo si Christum sequi desíderas, crucem eius portáre non dífferas: tólera malos, noli subcúmbere.

Unde, si vólumus implére illud, quod Dóminus dixit, si quis vult post me veníre, tollat crucem suam et sequátur me, quod ait apóstolus cum Dei adiutório studeámus implére: ut habéntes victum et vestítum, his conténti simus; ne forte, si plus quam opórtet terrénam substántiam quæréntes vólumus dívites fíeri, incidámus in temptatiónem et láqueum diáboli, et desidéria multa et inutília et nocíva, quæ mergunt hómines in intéritum et perditiónem. De qua temptatióne Dóminus nos sub sua protectióne liberáre dignétur.

Vertaling:
Uit de preken van de heilige Caesarius van Arles, bisschop (Sermo 159, 1.3-6: CCL 104, 650.652-654)

Hoe Christus volgen?

Geliefde broeders, het lijkt hard te zijn en men meent dat het als het ware streng is wat de Heer in het Evangelie heeft opgedragen, toen Hij zei: ‘Als iemand Mij wil volgen, laat hij zichzelf verloochenen’. Maar het is niet hard. Want Hij die het opdraagt, helpt om wat Hij opdraagt, ook te laten gebeuren.
Laat hij zichzelf verloochenen en zijn kruis op zich nemen en Christus volgen. En waarheen anders moet Christus gevolgd worden dan daar waar Hij naartoe is gegaan? Omdat Hij verrezen is, weten wij immers dat Hij naar de hemel is opgestegen: daarheen moet Hij gevolgd worden. Het is duidelijk: er moet niet gewanhoopt worden. Niet omdat de mens iets vermag, maar omdat Hij het zelf heeft beloofd. De hemel was ver van ons vandaan, voordat ons Hoofd er was binnengegaan. Waarom wanhopen wij er dan nog aan dat wij daar zullen zijn, als wij de ledematen zijn van dat Hoofd? Waarom? Omdat men op aarde onder vele angsten en pijnen gebukt gaat. Laten we Christus volgen. Bij Hem is het grootste geluk, de grootste vrede, de eeuwige zekerheid.
Maar laat hij, die verlangt om Christus te volgen, naar de Apostel luisteren die zegt: ‘Als iemand beweert in Christus te blijven, moet hij de weg gaan die ook Christus gegaan is.’ Wilt gij Christus volgen? Wees nederig daar waar Hij nederig was; geringschat niet zijn nederigheid, als ge zijn verhevenheid wilt bereiken.
Moeilijk was de weg toen de mens gezondigd had; maar de weg werd effen omdat Christus hem door zijn verrijzen heeft betreden en van een zeer smal pad een koninklijk plaveisel heeft gemaakt. Over deze weg snelt men met twee voeten voort: de ene voet is de nederigheid, de andere de liefde. De verhevenheid van deze laatstgenoemde voet is voor allen bekoorlijk: maar de voet van de nederigheid zet de eerste stap. Waarom zet gij uw voet verder dan ge kunt? Gij wilt niet opstijgen naar de hemel, ge wilt vallen! Begin met de eerste stap - dat wil zeggen met de nederigheid - en ge zijt opgestegen.
Daarom ook heeft onze Heer en Verlosser niet alleen gezegd: ‘Laat hij zichzelf verloochenen.’ Maar voegde Hij eraan toe: ‘Laat hij zijn kruis opnemen en Mij volgen.’ Wat wil dat zeggen, ‘laat hij zijn kruis opnemen’? Het wil zeggen: laat hij alwat lastig is verdragen en Mij zó volgen. Wanneer hij is begonnen Mij in mijn leefwijze en voorschriften te volgen, zal hij veel tegenstanders hebben, veel mensen die hem zullen hinderen. Hij zal niet alleen veel bespotters hebben, maar ook vervolgers. En dit niet alleen van de kant van de heidenen, die buiten de Kerk zijn. Ook van de kant van hen, die binnen het Lichaam lijken te zijn, doch door de slechtheid van hun daden erbuiten verblijven. Op de naam ‘christen’ gaan zij prat, maar ondertussen vervolgen ze de goede christenen voortdurend. Dergelijke mensen zijn temidden van de ledematen van de Kerk als slechte lichaamssappen binnen een lichaam. Indien gij er echter naar verlangt om Christus te volgen, stel het dragen van zijn kruis dan niet uit: verdraag de kwaadwillenden en zwicht niet.
Indien wij de woorden van de Heer - ‘als iemand Mij wil volgen, laat hij zijn kruis opnemen en Mij volgen’ - willen volbrengen, laten wij dan met Gods hulp trachten te volbrengen wat de Apostel gezegd heeft: Wij moeten tevreden zijn met het voedsel en de kleding die wij hebben. Zo zullen wij niet toevallig - wanneer we, op zoek naar meer aardse goederen dan passend is, rijk willen worden - in de verleiding en valstrik van de duivel terechtkomen, en in de vele nutteloze en schadelijke verlangens, die mensen onderdompelen in ondergang en verderf. Van deze verleiding nu moge de Heer ons, onder zijn bescherming, bevrijden.

25 November Catherine of Alexandria (college)

donderdag 23 november 2017

Liturgy of the Hours Saint Paul Le-Bao-Tinh I am not alone: Christ is with me

A letter of Saint Paul Le-Bao-Tinh

I am not alone: Christ is with me

I, Paul, in chains for the name of Christ, wish to relate to you the trials besetting me daily, in order that you may be inflamed with love for God and join with me in his praises. The prison here is a true image of everlasting hell: to cruel tortures of every kind – shackles, iron chains, manacles – are added hatred, vengeance, calumnies, obscene speech, quarrels, evil acts, swearing, curses, as well as anguish and grief. But the God who once freed the three children from the fiery furnace is with me always; he has delivered me from these tribulations and made them sweet, for his mercy is for ever.
  In the midst of these torments, which usually terrify others, I am, by the grace of God, full of joy and gladness, because I am not alone – Christ is with me.
  Our Master bears the whole weight of the cross, leaving me only the tiniest, last bit. He is not a mere onlooker in my struggle, but a contestant and the victor and champion in the whole battle. Therefore upon his head is placed the crown of victory, and his members also share in his glory.
  How am I to bear with the spectacle, as each day I see emperors, mandarins, and their retinue blaspheming your holy name, O Lord, who are enthroned above the cherubim and seraphim? Behold, the pagans have trodden your cross underfoot! Where is your glory? As I see all this, I would, in the ardent love I have for you, prefer to be torn limb from limb and to die as a witness to your love.
  O Lord, show your power, save me, sustain me, that in my infirmity your power may be shown and may be glorified before the nations; grant that I may not grow weak along the way, and so allow your enemies to hold their heads up in pride.
  Beloved brothers, as you hear all these things may you give endless thanks in joy to God, from whom every good proceeds; bless the Lord with me, for his mercy is for ever. My soul proclaims the greatness of the Lord, my spirit rejoices in God my saviour, for he has looked with favour on his lowly servant and from this day all generations will call me blessed, for his mercy is for ever.
  O praise the Lord, all you nations, acclaim him, all you peoples, for God chose what is weak in the world to confound the strong, God chose what is low and despised to confound the noble. Through my mouth he has confused the philosophers who are disciples of the wise of this world, for his mercy is for ever.
  I write these things to you in order that your faith and mine may be united. In the midst of this storm I cast my anchor toward the throne of God, the anchor that is the lively hope in my heart.
  Beloved brothers, for your part so run that you may attain the crown, put on the breastplate of faith and take up the weapons of Christ for the right hand and for the left, as my patron Saint Paul has taught us. It is better for you to enter life with one eye or crippled than, with all your members intact, to be cast away.
  Come to my aid with your prayers, that I may have the strength to fight according to the law, and indeed to fight the good fight and to fight until the end and so finish the race. We may not again see each other in this life, but we will have the happiness of seeing each other again in the world to come, when, standing at the throne of the spotless Lamb, we will together join in singing his praises and exult for ever in the joy of our triumph. Amen.

Liturgy of the Hours A letter of Pope St Clement I to the Corinthians

A letter of Pope St Clement I to the Corinthians

God's gifts are wonderful

Beloved, how blessed and wonderful are God’s gifts! There is life everlasting, joy in righteousness, truth in freedom, faith, confidence, and self-control in holiness. And these are the gifts that we can comprehend; what of all the others that are being prepared for those who look to him. Only the Creator, the Father of the ages, the all-holy, knows their grandeur and their loveliness. And so we should strive to be found among those who wait for him so that we may share in these promised gifts. And how is this to be, beloved brothers? It will come about if by our faith our minds remain fixed on God; if we aim at what is pleasing and acceptable to him, if we accomplish what is in harmony with his faultless will and follow the path of truth, rejecting all injustice, viciousness, covetousness, quarrels, malice and deceit.
  This is the path, beloved, by which we find our salvation, Jesus Christ, the high priest of our sacrifices, the defender and ally in our helplessness. It is through him that we gaze on the highest heaven, through him we can see the reflection of God’s pure and sublime countenance, through him the eyes of our hearts have been opened, through him our foolish and darkened understanding opens toward the light, and through him the Lord has willed that we should taste everlasting knowledge. He reflects God’s majesty and is as much superior to angels as the name he has obtained is more excellent than theirs.
  Let us then serve in his army, brothers, following his blameless commands with all our might. The great cannot exist without the small, nor the small without the great; they blend together to their mutual advantage. Take the body, for example. The head is nothing without the feet, just as the feet are nothing without the head. The smallest parts of our body are necessary and valuable to the whole. All work together and are mutually subject for the preservation of the whole body.
  Our entire body, then, will be preserved in Christ Jesus, and each of us should be subject to his neighbour in accordance with the grace given to each. The stronger should care for the weak, and the weak should respect the stronger. The wealthy should give to the poor, and the poor man should thank God that he has sent him someone to supply his needs. The wise should manifest their wisdom not in words but in good deeds, and the humble should not talk about their own humility but allow others to bear witness to it. Since, therefore, we have all this from him, we ought to thank him for it all. Glory to him for ever. Amen.

dinsdag 14 november 2017

Benedictus XVI over de H. Eucharistie en Godgewijd leven


Het mysterie van de Eucharistie laat, naast de band met het priesterlijk celibaat, ook een intrinsieke relatie zien met de godgewijde maagdelijkheid, in zoverre zij uitdrukking is van de exclusieve toewijding van de Kerk aan Christus, die haar als zijn Bruid aanvaardt in radicale en vruchtbare trouw. In de Eucharistie vindt de godgewijde maagdelijkheid inspiratie en voeding voor haar totale toewijding aan Christus. Bovendien put zij uit de Eucharistie sterking en stimulans om ook in onze tijd teken te zijn van de om niet geschonken vruchtbare liefde van God jegens de mensheid. Door middel van haar specifiek getuigenis tenslotte, wordt het godgewijde leven een herinnering aan en een anticipatie op die "bruiloft van het Lam" (Openb. 19, 7.9), waarin het doel is gelegen van heel de heilsgeschiedenis. In die zin vormt zij een krachtige verwijzing naar de eschatologische horizon die elke mens nodig heeft om daaraan de eigen keuzes en levensbeslissingen te kunnen oriënteren.

Sacramentum Caritatis, nr. 81
(Eerste postsynodale Apostolische Exhortatie van Paus Benedictus XVI, geschreven naar aanleiding van de Algemene Bisschoppensynode gehouden van 2 t/m 23 oktober 2005. Oorspronkelijke publicatie 1 april 2007

Liturgia Horarum Dinsdag in de 32e week door het jaar St. Augustinus - Het voorbeeld van Paulus

Uit een preek van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), over de herders

Het voorbeeld van Paulus.

Toen Paulus eens in grote nood verkeerde - hij was namelijk gevangen ter wille van de verkondiging van de waarheid - stuurden de broeders hem het nodige om hem in zijn behoefte en armoede bij te staan. In zijn antwoord dankte hij hen met deze woorden: ‘Gij hebt er goed aan gedaan mij te helpen in mijn moeilijkheden. Ik heb geleerd in alle omstandigheden mijzelf genoeg te zijn. Ik weet wat overvloed is, ik weet wat armoede is. Alles vermag ik in Hem die mij kracht geeft. Toch hebt gij er goed aan gedaan mij hulp te sturen in mijn nood’ (Fil. 4, 11-14).
Hij wilde hun echter tonen waar het hem eigenlijk om te doen was bij de weldaden die ze hem bewezen hadden. Om niet onder hen gerekend te worden die zichzelf weiden in plaats van hun schapen, verheugt Paulus zich niet zozeer om de hulp die ze hem in zijn nood geboden hebben, maar wenst hij hen veeleer geluk met hun vruchtbaarheid. Wat zocht hij dan? ‘Niet dat het mij om uw giften te doen is - zegt hij - wat ik zoek is uw eigen voordeel’ (Fil. 4, 17). Niet dat ikzelf verzadigd word, is het belangrijkste, zegt hij, maar dat jullie niet zonder voordeel blijven.
Wie dus niet in staat zijn te doen wat Paulus deed, namelijk van het werk van hun handen leven, mogen de melk van hun schapen aannemen om zo in hun behoeften te voorzien. Zij mogen echter de zwakheid van de kudde niet uit het oog verliezen. Ze mogen niet op hun eigen voordeel uit zijn, anders denken de mensen dat zij het evangelie verkondigen uit pure nood. Neen, ze moeten het licht van het woord van de waarheid brengen om zo de mensen te verlichten. Zij zijn immers als lampen, zoals er gezegd is: ‘Houdt uw lenden omgord en de lampen brandend’ (Lc. 12, 35). En elders lezen we: ‘Niemand steekt een lamp aan om ze onder de korenmaat te zetten, maar men plaatst ze op de standaard, zodat ze licht geeft voor allen die in huis zijn. Zo moet ook uw licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de hemel is’ (Mt. 5, 15-16).
Als er dus in je huis een lamp voor je aangestoken wordt, zou je die dan niet met olie bijvullen om te beletten dat ze uitgaat? Welnu, als de lamp zelfs met de olie erin niet brandt, verdient ze niet op de standaard te worden gezet, maar zou je ze beter terstond stuk slaan. Wat de dingen betreft waarvan men leeft, is het aan de nood eigen om te ontvangen en aan de liefde om te geven. Het evangelie is echter geen koopwaar, waarvan de opbrengst zou dienen om te voorzien in het levensonderhoud van de verkondigers van het evangelie. Als ze het immers op die wijze verkopen, verkopen ze iets groots tegen een zeer lage prijs. Laten ze hun levensonderhoud van het volk aannemen, maar het loon voor hun bediening komt van de Heer. Het volk is immers niet in staat het loon te betalen aan degenen die hen uit liefde tot het evangelie dienen. Zij verwachten hun loon alleen van Hem van wie ook het volk zijn heil verwacht.
Waarom dan die herders verwijten toesturen? Waarom hen beschuldigen? Omdat ze wel de melk drinken en zich met de wol kleden, maar de schapen zelf hebben verwaarloosd. Ze hebben hun eigen voordeel gezocht, niet dat van Jezus Christus.

zondag 12 november 2017

Liturgia Horarum Maandag in de 32e week door het jaar

Uit een preek van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), over de herders

Herders die zichzelf weiden.

Laten we eens zien wat het goddelijk woord dat niemand naar de mond praat, tegen de herders zegt die zichzelf weiden en niet de schapen: ‘Ge gebruikt de melk, ge kleedt u met de wol, ge slacht het vetgemeste dier, maar weiden doet ge mijn schapen niet. Het zwakke dier geeft ge niets om het te sterken, het zieke dier geneest ge niet, het gewonde verbindt ge niet, het verdwaalde brengt ge niet terug en het verlorene zoekt ge niet; het sterke dier behandelt ge hard en ruw. Mijn schapen raken verspreid, omdat niemand ze weidt’ (Ez. 34, 3-5).
Tegen de herders die zichzelf weiden en niet hun schapen, is er gezegd waarvan ze houden en wat ze verwaarlozen. Waarvan houden ze? ‘Ge gebruikt de melk, ge kleedt u met de wol.’ Vandaar dat de Apostel zegt: ‘Wie plant een wijngaard en eet niet van zijn vruchten? Of wie weidt een kudde zonder de melk van de kudde te gebruiken?’ (1 Kor. 9, 7). We vernemen hier dus dat ‘de melk van de kudde’ alles is wat het volk van God aan zijn herders toebedeelt om in hun levensonderhoud te voorzien. In die zin spreekt de Apostel in de zoëven aangehaalde tekst.
Al verkoos de Apostel van het werk van zijn handen te leven en zijn schapen geen melk te vragen, hij zei daar toch recht op te hebben, want de Heer had beschikt dat wie het evangelie verkondigt, ook van het evangelie mag leven. Verder zegt hij dat sommige van zijn medeapostelen gebruik gemaakt hebben van dit recht. Ze hebben het zich niet toegeëigend, maar het was hun gegeven. Paulus van zijn kant deed meer: hij nam niet aan wat hem toekwam, hij gaf zelfs weg wat hem toekwam. Een ander daarentegen eiste niet op wat hem niet toekwam. Paulus deed meer! Misschien was hij een beeld van de man die de gewonde naar de herberg bracht en zei: ‘Wat ge meer mocht besteden, zal ik u bij mijn terugkomst vergoeden’ (Lc. 10, 35).
Wat kunnen we nog meer zeggen over hen die de melk van de kudde niet nodig hebben? Ze zijn vol erbarmen, of liever: ze wijden zich met meer mildheid aan de dienst van barmhartigheid. Ze kunnen het en wat ze kunnen, doen ze. We moeten hen loven zonder de anderen te veroordelen. Want ook de apostel Paulus vroeg geen geschenken. Hij wenste evenwel dat zijn schapen vruchtbaar waren en niet onvruchtbaar zouden zijn zonder overvloedige melk.

zaterdag 11 november 2017

Lezingen H. Mis 32e zondag door het jaar A

Eerste lezing (Wijsh. 6,12-16)
Uit het boek der wijsheid.
Stralend en nooit verwelkend is de wijsheid,
gemakkelijk wordt zij aanschouwd door wie haar liefhebben,
gevonden door wie haar zoeken;
nog voor men haar begeert, heeft zij zich al bekend gemaakt.
Wie om haar vroeg opstaat, hoeft zich niet uit te sloven,
want hij zal haar vinden, zittend aan zijn deur.
Peinzen over haar getuigt van volmaakt inzicht,
en wie om haar wakker ligt, zal weldra vrij van zorg zijn.
Want zelf gaat ze rond en zoekt die haar waardig zijn,
genadig vertoont zij zich aan hen op hun wegen
en bij elk overleg treedt zij hen tegemoet.

Tweede lezing (1 Tess. 4,13-18)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Tessalonica.
Broeders en zusters,
wij willen u niet in onwetendheid laten over het lot
van hen die ontslapen zijn;
gij moogt niet bedroefd zijn,
zoals de andere mensen, die geen hoop hebben.
Wij geloven immers
dat Jezus is gestorven en weer opgestaan;
evenzo zal God hen, die in Jezus zijn ontslapen,
levend met Hem meevoeren.
En dit zullen wij u meedelen
volgens een woord van de Heer:
wij die in leven blijven tot de komst van de Heer,
wij zullen de doden in geen geval voorgaan.
Want wanneer het bevel gegeven wordt,
als de stem van de aartsengel weerklinkt
en de bazuin van God,
dan zal de Heer zelf van de hemel neerdalen,
en eerst zullen de doden, die in Christus zijn verrijzen;
daarna zullen wij, die nog in leven zijn,
tegelijk met hen in een oogwenk
op de wolken in de lucht worden weggevoerd,
de Heer tegemoet.
En zo zullen wij voor altijd samen zijn met de Heer.
Troost elkaar dus met deze woorden.

Evangelie (Mt. 25,1-13)
In die tijd vertelde Jezus zijn leerlingen deze gelijkenis:
“Het is met het Rijk der hemelen
als met tien meisjes, die met hun lampen uittrokken,
de bruidegom tegemoet.
Vijf van hen waren dom, de andere vijf verstandig.
Want de dommen namen wel hun lampen mee,
maar geen olie;
de verstandigen echter namen met hun lampen
tevens kruiken olie mee.
Toen nu de bruidegom op zich liet wachten,
dommelden zij allen in en sliepen.
Maar midden in de nacht klonk er een geroep:
‘Daar is de bruidegom! Trekt hem tegemoet!’
Meteen waren al de meisjes wakker
en maakten hun lampen in orde.
De dommen zeiden tegen de verstandigen:
‘Geef ons wat olie, want onze lampen gaan uit.’
Maar de verstandigen antwoordden:
‘Nee, er mocht eens niet genoeg zijn
voor ons en jullie samen.
Gaat liever naar de verkopers en haalt wat voor jezelf.’
Maar terwijl zij onderweg waren om te gaan kopen
kwam de bruidegom,
en die klaar stonden,
traden met hem binnen om bruiloft te vieren;
en de deur ging op slot.
Later kwamen ook de andere meisjes en zeiden:
‘Heer, heer doe ons open!’
Maar hij antwoordde:
‘Voorwaar, Ik zeg u: ik ken u niet.’
Weest dus waakzaam, want gij kent dag noch uur.”

Liturgia Horarum Ad Officium Lectionis Lectio altera

Incipit Homilía auctóris sæculi secúndi (Cap 1, 1 — 2, 7: Funk 1, 145-149)

Christus servare voluit pereuntia

Fratres, ita sentíre nos opórtet de Iesu Christo, tamquam de Deo, tamquam de iúdice vivórum et mortuórum; nec decet nos humília sentíre de salúte nostra. Dum enim humíliter sentímus de illo, parva étiam nos acceptúros sperámus; quique hæc quasi tenúia áudiunt, peccant et nos peccámus nesciéntes unde vocáti simus et a quo et in quem locum et quanta sustinúerit Iesus Christus pati propter nos.

Quam ígitur nos ei dábimus remuneratiónem aut quem fructum dignum illo, quem nobis ipse dedit? Quanta vero ei debémus benefícia? Nam lucem nobis largítus est, tamquam Pater fílios nos appellávit, pereúntes nos servávit. Qualem ígitur laudem ipsi tribuémus aut mercédem remuneratiónis, qua compensémus quæ accépimus? qui mente erámus débiles, adorántes lápides et ligna, aurum et argéntum et æs, ópera hóminum; et tota vita nostra nihil áliud erat quam mors. Obscuritáte ígitur circúmdati et visum tali calígine plenum habéntes, óculos recuperávimus, eam nébulam, qua cingebámur, illíus voluntáte deponéntes.

Nam miserátus est nos et viscéribus commótus salvos fecit, cum spectásset in nobis multum errórem atque intéritum, nec ullam nos habére spem salútis nisi eam, quæ ab ipso est. Vocávit enim nos, qui non erámus, et vóluit e níhilo esse nos.

Lætáre stérilis, quæ non paris; erúmpe et clama, quæ non párturis; quóniam multi fílii desértæ magis quam eius quæ habet virum. Quod dixit: Lætáre stérilis, quæ non paris, nos índicat; stérilis enim erat Ecclésia nostra, ántequam ei dati essent fílii. Quod vero dixit: Clama, quæ non párturis, hoc dicit: preces nostras plane ad Deum referámus, non (parturiéntium instar) deficiéntes. Quod autem dixit: Quia multi fílii desértæ magis quam eius quæ habet virum; id dixit, quóniam pópulus noster desértus esse videbátur et Deo orbátus; nunc vero, cum crédimus, plures facti sumus iis, qui Deum habére censebántur.

Alia quoque Scriptúra ait: Non veni vocáre iustos, sed peccatóres. Hoc dicit, quod débeat pereúntes serváre. Id enim magnum et admirábile est: fulcíre non quæ stant, sed quæ cadunt. Sic et Christus serváre vóluit pereúntia et multos servávit, véniens vocánsque nos iam pereúntes.

Translation:

A sermon of the second century

Christ wished to save everything that perishes

Brethren, we ought to regard Jesus Christ both as God and as the judge of the living and the dead, and we should not undervalue the fact of our salvation. If we think little of it, it means that we hope for little. Moreover, people who hear these things and think them of small importance commit sin, and we ourselves sin if we do not realise what we have been called from, who has called us, and to what place, and how much suffering Jesus Christ endured on our account.
  How then shall we repay him? What fruit can we bear that would be worthy of what he has given us? For how many benefits are we not in his debt! He has enlightened our minds; he has called us sons as a father does; he saved us when we were about to perish. How then shall we praise him, how repay him for his gifts? In the weakness of our minds we worshipped stones and pieces of wood, gold and silver and bronze, things made by men, and our whole life was death. Darkness enfolded us, and nothing but gloom met our eyes. Then, by his will, we escaped from the cloud that enveloped us and recovered our sight. For he saw our many errors and the damnation that awaited us, and knowing that apart from him we had no hope of salvation, he pitied us, and in his mercy saved us. He called us when we were not his people and willed us to become his people.
  Rejoice, O barren woman who never bore a child; break into shouts of joy, you who never knew a mother’s pangs; for the deserted wife shall have more children than she who has a husband. When he says: Rejoice, O barren woman who never bore a child, he is speaking of us, for our Church was barren until children were given her. When he says: Break into shouts of joy, you who never knew a mother’s pangs, he means that we should not grow weary like women in labour, but tirelessly and in all simplicity offer our prayers to God. He declares that the deserted wife shall have more children than she who has a husband, because faith has now made our people who seemed to have been deserted by God more numerous than those who were thought to possess him.
  Another text says: I have come not to call the righteous, but sinners, for it is those who are on the point of perishing who must be saved. It is a great and wonderful work to uphold those who are falling, rather than those who already stand firm. Christ willed to save people who were in danger of losing their souls, and he has been the salvation of many. When we were rushing headlong on the way to perishing, he came and called us.

vrijdag 10 november 2017

Liturgia Horarum Die 10 novembris S. LEONIS MAGNI, PAPÆ ET ECCLESIÆ DOCTORIS



Memoria

In Etruria natus et ad Petri cathedram anno 440 evectus, verus pastor et pater animarum fuit. Fidei integritatem omnimode firmare satagens, Ecclesiæ unitatem strenue defendens, incursus barbarorum pro viribus repellens vel mitigans, iure meritoque Magnus meruit appellari. Mortuus est anno 461.

Ex Sermónibus sancti Leónis Magni papæ (Sermo 4, 1-2: PL 54, 148-149)

Specialis nostri ministerii servitus

Licet univérsa Ecclésia Dei distínctis ordináta sit grádibus, ut ex divérsis membris sacráti córporis subsístat intégritas, omnes tamen, sicut ait Apóstolus, in Christo unum sumus; nec quisquam ab alteríus ita est divísus offício, ut non ad conexiónem pertíneat cápitis cuiúslibet humílitas portiónis. In unitáte ígitur fídei atque baptísmatis indiscréta nobis socíetas, dilectíssimi, et generális est dígnitas, secúndum illud beatíssimi Petri apóstoli sacratíssima voce dicéntis: Et ipsi tamquam lápides vivi superædificámini in domos spiritáles, sacerdótium sanctum, offeréntes spiritáles hóstias acceptábiles Deo per Iesum Christum; et infra: Vos autem genus eléctum, regále sacerdótium, gens sancta, pópulus acquisitiónis.

Omnes enim in Christo regenerátos, crucis signum éfficit reges, sancti vero Spíritus únctio cónsecrat sacerdótes: ut præter istam speciálem nostri ministérii servitútem, univérsi spiritáles et rationábiles christiáni agnóscant se régii géneris et sacerdotális offícii esse consórtes. Quid enim tam régium quam súbditum Deo ánimum córporis sui esse rectórem? Et quid tam sacerdotále quam vovére Dómino consciéntiam puram, et immaculátas pietátis hóstias de altári cordis offérre? Quod cum ómnibus per Dei grátiam commúne sit factum, religiósum tamen vobis atque laudábile est, de die provectiónis nostræ quasi de próprio honóre gaudére; ut unum celebrétur in toto Ecclésiæ córpore pontifícii sacraméntum, quod, effúso benedictiónis unguénto, copiósius quidem in superióra proflúxit, sed non parce étiam in inferióra descéndit.

Cum ítaque, dilectíssimi, de consórtio istíus múneris magna sit nobis matéria commúnium gaudiórum, vérior tamen nobis et excelléntior erit causa lætándi, si non in nostræ humilitátis consideratióne remorémini; cum multo utílius multóque sit dígnius ad beatíssimi Petri apóstoli glóriam contemplándam áciem mentis attóllere et hunc diem in illíus potíssimum veneratióne celebráre, qui ab ipso ómnium charísmatum fonte tam copiósis est irrigatiónibus inundátus, ut cum multa solus accéperit, nihil in quemquam sine ipsíus participatióne transíerit. Verbum caro factum iam habitábat in nobis, et reparándo humáno géneri totum se Christus impénderat.

A sermon of St Leo the Great

The special obligations of our ministry

Although the universal Church of God is constituted of distinct orders of members, still, in spite of the many parts of its holy body, the Church subsists as an integral whole, just as the Apostle says: We are all one in Christ. No difference in office is so great that anyone can be separated, through lowliness, from the head. In the unity of faith and baptism, therefore, our community is undivided. There is a common dignity, as the apostle Peter says in these words: And you are built up as living stones into spiritual houses, a holy priesthood, offering spiritual sacrifices which are acceptable to God through Jesus Christ. And again: But you are a chosen people, a royal priesthood, a holy nation, a people set apart.
  For all, regenerated in Christ, are made kings by the sign of the cross; they are consecrated priests by the oil of the Holy Spirit, so that beyond the special service of our ministry as priests, all spiritual and mature Christians know that they are a royal race and are sharers in the office of the priesthood. For what is more king-like than to find yourself ruler over your body after having surrendered your soul to God? And what is more priestly than to promise the Lord a pure conscience and to offer him in love unblemished victims on the altar of one’s heart?
  Because, through the grace of God, it is a deed accomplished universally on behalf of all, it is altogether praiseworthy and in keeping with a religious attitude for you to rejoice in this our day of consecration, to consider it a day when we are especially honoured. For indeed one sacramental priesthood is celebrated throughout the entire body of the Church. The oil which consecrates us has richer effects in the higher grades, yet it is not sparingly given in the lower.
  Sharing in this office, my dear brethren, we have solid ground for a common rejoicing; yet there will be more genuine and excellent reason for joy if you do not dwell on the thought of our unworthiness. It is more helpful and more suitable to turn your thoughts to study the glory of the blessed apostle Peter. We should celebrate this day above all in honour of him. He overflowed with abundant riches from the very source of all graces, yet though he alone received much, nothing was given over to him without his sharing it. The Word made flesh lived among us, and in redeeming the whole human race, Christ gave himself entirely.

Liturgia Horarum Leo de Grote De bijzondere dienst van ons ambt.

Uit een preek van de heilige paus Leo de Grote († 461)

De bijzondere dienst van ons ambt.

De hele kerk van God is trapsgewijze opgebouwd en zo bestaat dit heilig lichaam geheel uit ledematen die onderling verschillend zijn. Toch vormen wij allen te zamen, zoals de Apostel zegt: ‘één persoon in Christus’ (Gal. 3, 28). Niemand is door zijn taak binnen dit lichaam zozeer van de anderen gescheiden dat hij - hoe klein deel van het geheel hij ook moge zijn - niet met het hoofd is verbonden. In de eenheid van geloof en doopsel bezitten we een ongedeelde gemeenschap en een gemeenschappelijke waardigheid, volgens het woord van de heilige apostel Petrus die plechtig verklaart: ‘Laat uzelf als levende stenen voegen in de bouw van de geestelijke tempel. Draagt als een heilige priesterschap geestelijke offers op die welgevallig zijn aan God door Jezus Christus’, en verder: ‘Gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk’ (1 Petr. 2, 5.9).
Allen immers die in Christus zijn herboren, worden door het teken van het kruis tot koningen gemaakt en door de zalving van de heilige Geest tot priesters gewijd. Alle van Geest en inzicht vervulde christenen moeten dus beseffen dat zij, zonder deel te hebben aan deze bijzondere dienst van ons ambt, toch eveneens een koninklijke afkomst en een priesterlijke taak bezitten. Want wat is zo koninklijk als de menselijke geest die in onderwerping aan God heerst over het lichaam? En wat is zo priesterlijk als aan de Heer een zuiver geweten te wijden en Hem vanaf het altaar van het hart reine gaven van godsvrucht aan te bieden? Dit is door de genade van God aan allen ten deel gevallen. Toch is het een godsdienstige en lofwaardige daad u te verheugen over de dag van onze verheffing, als gold die eer uzelf. Zo wordt in het gehele lichaam van de kerk het ene sacrament van het hogepriesterschap gevierd, waarvan de zegening als uitgestorte zalfolie weliswaar rijkelijk is gevloeid over het hoofd, maar ook in niet geringe mate is neergekomen over het gehele lichaam.
Hoewel wij ons terecht gezamenlijk kunnen verheugen omdat wij allen in deze gave delen, is er nog een betere en hogere reden tot vreugde. In plaats van stil te blijven staan bij de beschouwing van mijn persoon die onbeduidend is, is het veel nuttiger en passender onze geest omhoog te richten om de glorie te beschouwen van de heilige apostel Petrus, en deze dag voornamelijk ter ere van hem te vieren. Want hij heeft rijkelijk uit de bron van alle genadegaven ontvangen, en wel in die mate dat, naast hetgeen alleen aan hem geschonken is, er niets op anderen is overgegaan waaraan hij geen deel heeft gehad. Het mensgeworden Woord woonde toen al onder ons en Christus had zich reeds geheel en al gegeven voor de verlossing van alle mensen.

woensdag 8 november 2017

Abendstimmung



Liturgy of the Hours Wednesday of week 31 in Ordinary Time The power of faith transcends man's strength

Office of Readings
From the Instructions to Catechumens by St Cyril of Jerusalem

The power of faith transcends man's strength

The one word “faith” can have two meanings. One kind of faith concerns doctrines. It involves the soul’s assent to and acceptance of some particular matter. It also concerns the soul’s good according to the words of the Lord: Whoever hears my voice and believes in him who sent me has eternal life, and will not come to be judged. And again: He who believes in the Son is not condemned, but has passed from death to life.
  How great is God’s love for men! Some good men have been found pleasing to God because of years of work. What they achieved by working for many hours at a task pleasing to God is freely given to you by Jesus in one short hour. For if you believe that Jesus Christ is Lord and that God raised him from the dead, you will be saved and taken up to paradise by him, just as he brought the thief there. Do not doubt that this is possible. After all, he saved the thief on the holy hill of Golgotha because of one hour’s faith; will he not save you too since you have believed?
  The other kind of faith is given by Christ by means of a special grace. To one wise sayings are given through the Spirit, to another perceptive comments by the same Spirit, to another faith by the same Spirit, to another gifts of healing. Now this kind of faith, given by the Spirit as a special favour, is not confined to doctrinal matters, for it produces effects beyond any human capability. If a man who has this faith says to this mountain move from here to there, it will move. For when anybody says this in faith, believing it will happen and having no doubt in his heart, he then receives that grace.
  It is of this kind of faith, moreover, that it is said: If you have faith like a grain of mustard seed. The mustard seed is small in size but it holds an explosive force; although it is sown in a small hole, it produces great branches, and when it is grown birds can nest there. In the same way faith produces great effects in the soul instantaneously. Enlightened by faith, the soul pictures God and sees him as clearly as any soul can. It circles the earth; even before the end of this world it sees the judgement and the conferring of promised rewards. So may you have the faith which depends on you and is directed to God, that you may receive from him that faith too which transcends man’s capacity.

Liturgia Horarum Lezingendienst 31e week Feria IV

Uit het boek van de profeet Jeremia 30, 18-31, 9

De beloften van het herstel van Israël.

Dit zegt de Heer:
‘Ik herstel de tenten van Jakob,
Ik ontferm Mij over zijn huizen.
De stad wordt herbouwd op haar puinhoop,
de burcht komt weer op zijn vroegere plaats.
Een loflied weerklinkt, men hoort hen weer lachen.
Ik maak hen talrijk, nooit nemen ze in aantal af.
Ik breng hen tot aanzien,
nooit worden ze meer veracht.
Hun zonen zijn voor Mij weer als vroeger,
hun gemeenschap blijft altijd bestaan.
Hun onderdrukkers straf Ik.
Hun vorst is een van hen,
hun heerser komt voort uit hun midden.
Ik laat hem bij Mij komen,
hij mag tot Mij naderen.
Wie anders zou met gevaar voor zijn leven
tot Mij durven naderen
- godsspraak van de Heer -?
Gij zult mijn volk
en Ik zal uw God zijn.
De stormwind van de Heer steekt op,
een wervelstorm breekt los
boven het hoofd van de boosdoeners.
De toorn van de Heer komt niet tot bedaren,
voordat Hij al zijn plannen ten uitvoer heeft gebracht.
Later zal u dit duidelijk worden.
In die tijd - godsspraak van de Heer -
zal Ik de God zijn van alle stammen van Israël
en zij zullen mijn volk zijn.
Dit zegt de Heer:
het volk dat ontkwam aan het zwaard,
vond genade in de woestijn.
Aan Israël, op zoek naar rust,
is de Heer reeds van verre verschenen.
Mijn liefde voor u duurt eeuwig,
Ik blijf u altijd trouw.
Israël, Ik richt u weer op.
Weer slaan uw jonge vrouwen de tamboerijn
en gaan vrolijk ten dans.
Weer legt ge wijngaarden aan op de bergen van Samaria;
die ze planten, zullen er de vruchten van eten.
De dag breekt aan dat de wachters
in het gebergte van Efraïm roepen:
komt, wij trekken op naar Sion,
naar de Heer onze God.
Want dit zegt de Heer:
jubelt van vreugde om Jakob,
juicht om de heerser der volken.
Verkondigt overal Gods lof met deze woorden:
de Heer heeft redding gebracht aan zijn volk,
aan wat van Israël nog rest.
Ik haal hen terug uit het noorden;
van het einde der aarde breng Ik hen bijeen,
ook de blinden en de lammen,
de zwangere en barende vrouwen.
In dichte drommen keren zij terug.
Bedroefd gingen zij heen,
getroost leid Ik hen terug.
Ik voer hen naar stromende beken,
over gebaande wegen waarop zij niet struikelen.
Ik immers ben Israëls vader
en Efraïm is mijn eerstgeborene.’

maandag 6 november 2017

Morgenstimmung


Short saint stories Saint Willibrord

Liturgia Horarum 1e Vespers Sint Willibrord - Laat U niet van de wijs brengen

KORTE SCHRIFTLEZING
Heb. 13, 7-9a
Gedenkt uw leiders, die u het eerst het woord van God verkondigd hebben. Haalt u weer hun leven en de afloop van hun leven voor de geest, neemt een voorbeeld aan hun geloof. Jezus Christus is dezelfde gisteren, vandaag en tot in eeuwigheid. Laat u niet van de wijs brengen door allerlei vreemde theorieën.

7 november H. Willibrordus

7 november Martyrologium Romanum

Nederlandse kerkprovincie:

Het hoogfeest van de heilige Willibrordus, bisschop en verkondiger van het geloof in onze streken, die door de heilige paus Sergius I werd gewijd tot aartsbisschop van de Friezen en die het evangelie verkondigde in het toenmalige land van de Friezen en in Denemarken. Ook stichtte hij bisschopszetels en kloosters, totdat hij onder de last van het werk en de jaren in de Heer ontsliep in het klooster dat hij zelf had gesticht. Heden is de dag van zijn bijzetting te Echternach, destijds in Austrasië, nu in Luxemburg.

zondag 5 november 2017

Hymne lauden Ætérne rerum cónditor, Chant Gregoriaans


Ætérne rerum cónditor,
noctem diémque qui regis,
et témporum das témpora
ut álleves fastídium,

Præco diéi iam sonat,
noctis profúndæ pérvigil,
noctúrna lux viántibus
a nocte noctem ségregans.

Hoc excitátus lúcifer
solvit polum calígine;
hoc omnis errónum chorus
vias nocéndi déserit.

Hoc nauta vires cólligit
pontíque mitéscunt freta;
hoc, ipse Petra Ecclésiæ,
canénte, culpam díluit.

Iesu, labántes réspice
et nos vidéndo córrige;
si réspicis, lapsus cadunt
fletúque culpa sólvitur.

Tu, lux, refúlge sénsibus
mentísque somnum díscute;
te nostra vox primum sonet
et vota solvámus tibi.

Sit, Christe, rex piíssime,
tibi Patríque glória
cum Spíritu Paráclito,
in sempitérna sæcula. Amen.


zaterdag 4 november 2017

Lezingen H. Mis 31e zondag door het jaar A

Eerste lezing (Mal. 1,14b-2, 2b.8-10)
Uit de Profeet Maleachi.
Ik ben een grote koning - zegt de Heer van de hemelse machten -
en mijn Naam wordt gevreesd onder de volken.
Daarom geldt voor u, priesters, dit besluit:
Wanneer gij niet luistert
en wanneer gij u niet bekommert om de glorie van mijn Naam
- zo spreekt de Heer van de hemelse machten -
dan laat Ik een vloek over u komen,
dan vervloek Ik de zegeningen, die u gegeven zijn.
Gij zijt van de weg afgeweken
en hebt door uw lering velen laten struikelen;
gij hebt het verbond met Levi teniet gedaan,
- zo spreekt de Heer van de hemelse machten -.
Daarom zal Ik zorgen dat gij bij het hele volk verguisd en versmaad wordt,
omdat gij mijn wegen niet hebt bewandeld
en in uw lering de mensen naar de ogen hebt gezien.
Hebben wij niet allen één Vader?
Heeft niet één God ons geschapen?
Waarom bedriegen wij elkaar dan
en schenden wij daarmee het verbond,
dat met onze vaderen is gesloten?

Tweede lezing (1 Tess. 2,7b-9.13)
Uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Tessalonica.
Broeders en zusters,
wij zijn zachtzinnig met u omgegaan
als een moeder, die haar kinderen voedt en koestert.
We waren u zo innig genegen,
dat wij u graag met het evangelie van God
ons eigen leven hadden geschonken;
zo lief waart gij ons geworden.
Gij herinnert u toch, broeders en zusters,
onze moeite en inspanning.
Terwijl wij u het evangelie van God verkondigden,
hebben wij dag en nacht gewerkt
om maar niemand van u tot last te zijn.
En daarom danken wij God zonder ophouden,
dat gij het goddelijk woord der prediking
van ons hebt ontvangen en aanvaard,
niet als een woord van mensen,
maar als wat het inderdaad is:
het woord van God;
en het blijft werkzaam in u die gelooft.

Evangelie (Mt. 23,1-12)
In die tijd sprak Jezus tot het volk en tot zijn leerlingen:
“Op de leerstoel van Mozes
hebben de schriftgeleerden en de Farizeeën plaats genomen.
Doet en onderhoudt daarom alles wat zij u zeggen,
maar handelt niet naar hun werken;
want zelf handelen zij niet naar hun woorden.
Zij maken bundels van zware, haast ondraaglijke lasten
en leggen die de mensen op de schouders,
maar zelf zullen ze er geen vinger naar uitsteken.
Alles wat zij doen,
doen zij om bij de mensen op te vallen;
zij maken immers hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot,
ze zijn belust op de ereplaats bij de maaltijden
en de voornaamste zetels in de synagogen,
ze laten zich graag groeten op de markt
en willen door de mensen ‘rabbi’ genoemd worden.
Maar gij moet u geen rabbi laten noemen.
Gij hebt maar één Meester en gij zijt allen broeders.
En noemt niemand van u op aarde ‘Vader’;
gij hebt maar één Vader, de hemelse.
En laat u ook geen ‘leraar’ noemen;
gij hebt maar één leraar, de Christus.
Wie de grootste onder u is, moet uw dienaar zijn.
Al wie zichzelf verheft, zal vernederd
en wie zichzelf vernedert, zal verheven worden.”

vrijdag 3 november 2017

3 november H. Martinus de Porres, kloosterling

Martinus de Porres was de zoon van een Spaanse vader en van een negerin. Hij werd in 1579 geboren te Lima (Peru), waar hij later intrad in het klooster van de dominicanen. Als lekebroeder vervulde hij de taak van ziekenverpleger, daarbij gebruik makend van zijn verworven kennis van geneesmiddelen, waarvan hij de vele armen rijkelijk liet profiteren. Hij leidde een streng leven en was uiterst bescheiden. Zijn liefde ging bijzonder uit naar de heilige eucharistie. Hij stierf in 1639.

Uit de homilie van paus Johannes XXIII († 1963) bij de heiligverklaring van Martinus de Porres

Martinus van de liefde.

Martinus heeft door zijn manier van leven duidelijk gemaakt dat wij op de weg die Jezus Christus ons gewezen heeft, tot heil en heiligheid kunnen komen. En wij bereiken dat als we allereerst God beminnen met heel ons hart, met heel onze ziel en heel ons verstand. Dit is het grootste en eerste gebod. En het tweede is daarmee gelijkwaardig: gij zult uw naaste beminnen als uzelf (vgl. Mt. 22, 37-39).
Toen het aan Martinus duidelijk was geworden dat Jezus Christus ‘heeft geleden voor ons’ en ‘in zijn lichaam onze zonden op het kruishout heeft gedragen’ (1 Petr. 2, 21; 24), heeft hij met een bijzondere genegenheid de lijdende Christus nagevolgd. Telkens wanneer Martinus bij de meest bittere kwellingen van Christus stilstond, kon hij zich niet weerhouden zijn tranen de vrije loop te laten. Tevens beminde hij uiterst hartelijk het allerheiligste Sacrament van de eucharistie. Hij trok zich vaak in de kerk terug en aanbad urenlang het allerheiligste Sacrament. Zo vaak als mogelijk was, verlangde hij ermee gevoed te worden.
Verder liet Martinus zich leiden door een volmaakte gehoorzaamheid aan de aanbevelingen van zijn goddelijke Meester. Hij bekommerde zich om zijn broeders met een uiterste genegenheid die voortkwam uit een zuiver geloof en een nederige instelling. Martinus hield van de mensen, omdat hij hen met overtuiging als de kinderen van God en als zijn eigen broeders beschouwde. Ja, hij beminde de mensen zelfs méér dan zichzelf. Dat kwam doordat hij, nederig als hij was, hen allen rechtvaardiger en beter achtte dan zichzelf.
Hij verontschuldigde immers andermans gebreken. Hij vergaf hun zelfs het meest schrijnende onrecht, omdat hij ervan overtuigd was dat hijzelf vanwege begane zonden veel zwaardere straffen verdiende. Martinus zette zich met alle ijver ervoor in om schuldigen tot beterschap te brengen. Zieken stond hij welwillend terzijde. De minder bedeelden voorzag hij van voedsel, kleding en geneesmiddelen. Met alle mogelijke hulp en zorg droeg Martinus boeren en negers of kleurlingen in het algemeen - dat soort mensen werd in die tijd veracht als slaven - een warm hart toe. Niet ten onrechte werd hij dan ook door iedereen ‘Martinus van de liefde’ genoemd.
Deze heilige wist door zijn vriendelijk woord en voorbeeldige levenswandel anderen tot het geloof te brengen. Ook nu nog is hij daarom op wondere wijze in staat om onze belangstelling te wekken voor het hemelse. Spijtig genoeg hebben niet allen, zoals het zou moeten, enig begrip van deze hogere waarden. Niet alle mensen houden ze in ere. Er zijn zelfs velen die bezwijken voor de verlokkingen van het kwaad. Zij hebben maar weinig waardering voor de hogere waarden of ze hebben er een hekel aan. Soms verwaarlozen zij die helemaal. Moge het voorbeeld van Martinus op heilzame wijze zeer velen leren, hoe weldadig en zalig het is om in de voetsporen van Jezus Christus te treden en aan zijn goddelijke geboden te gehoorzamen.