woensdag 6 oktober 2021

De H. Bruno en de kartuizers

De gedachtenis van de H. Bruno vandaag geeft ons gelegenheid een paar woorden te wijden aan de meest exclusieve Orde van de Kerk: de kartuizers, ontstaan in 1084 door een besluit van de H. Bruno. Afkomstig van Keulen werd hij priester, kanunnik te Reims, docent aan de Domschool aldaar, rector van deze school en vicaris-generaal van aartsbisschop Manasse, door simonie in het bezit van deze zetel gekomen. Bruno trad onvervaard op tegen zijn eigen aartsbisschop, wanneer het ging om de heiligheid van de Kerk en het geestelijk belang van de gelovigen. Na de dood van de aartsbisschop wilden priesters en volk hem tot aartsbisschop kiezen en zonder enige twijfel zou paus Gregorius dit hebben goedgekeurd. Hij was een man naar geest en hart van Gregorius. Bruno weigerde, inmiddels was hij overtuigd geworden, dat de Kerk redding moest krijgen niet enkel door bewegingen als die van Cluny, maar nog meer door verborgen gebed en door boete.

Het ontstaan van de Kartuizersorde betekende een zeldzame voortzetting van de geest van hervorming, ingeluid door Cluny rond het midden van de 10e eeuw. De geest van de hervorming was blijven doorwerken ondanks alle verwikkelingen tussen paus en keizer, Kerk en wereldlijke macht, bisschoppen en vorsten.
In 1084 begon Bruno na een wetenschappelijke en kerkelijke loopbaan zijn leven als kluizenaar, met 6 gezellen, in de wildernis van het gebergte Chartreuse = Cartusia = Kartause = Certosa, vreedzaam en beschermd gelegen ten noorden van Grenoble.
Eenmaal uit Reims vertrokken, na de dood van de simonistische aartsbisschop Manasse zou hij eerst geleefd hebben bij de Benedictijnen van Molesme. Latere archieven spreken zich evenwel uit voor een verblijf in Sèche-Fontaine. Al gauw zocht hij grotere eenzaamheid en vond deze dan in Chartreuse.

Zijn vierde opvolger Guigo legde de praktische levenswijze conform de ervaring vast in de zgn. Consuetudines = Gewoontes; alle andere ontstane vestingen van Kartuizereremieten namen deze over en zo ontstond, niet door Bruno bedoeld, maar wel door hem geïnspireerd, een nieuwe orde, de “serafijnen van de zichtbare Kerk”.
Rond 1200 waren er reeds 37 kloosters, waarvan 2 voor monialen. In de 12e en 13e eeuw beperkte de Orde zich nog hoofdzakelijk tot Frankrijk, maar in de volgende eeuwen groeide de Orde ook uit tot een in Europa verspreide gemeenschap van monniksleven met een hoog aandeel in de mystieke literatuur. In 1510 waren er niet minder dan 195 Kartuizerkloosters, verdeeld in 17 provincies.
In de 15e eeuw werd de Orde voorwerp van velerlei beproevingen, die niet meer zouden ophouden. Vervolging door Hussieten en Turken vanuit het Oosten, reformatie in het Westen leidden tot de verwoesting van menig klooster en de opheffing van 40 huizen. Pas in de 17e eeuw was er weer sprake van een nieuwe opleving, in Frankrijk werden 12 nieuwe stichtingen voltooid. Maar de 18e eeuw werd een rampjaar voor de Kartuizerorde. Het Jansenisme drong binnen, en op het einde van de eeuw werden de Spaanse Kartuizen gescheiden van het Moederklooster, 24 huizen werden gesloten door de Oostenrijkse keizer Joseph II, 67 kloosters vielen ten offer aan de Franse Revolutie, bijna alle andere gingen ten onder in de Napoleontische oorlogen en de sæcularisatie die daarop volgde.

In 1816 werd de Grande Chartreuse opnieuw moederklooster van de Orde. In het verloop van de 19e eeuw herrezen ook 10 andere huizen in Frankrijk, 9 in Italië en 1 in Zwitserland. Later kwamen daar nog bij 3 Spaanse, 1 Duitse, 1 Engelse en 1 Joegoslavische Kartuis. En in onze eeuw 1 Portugese en 1 Amerikaanse.
Van 1901 tot 1940 waren de 11 Franse Kartuizen weer gesloten. Maar sindsdien is de toestand gestabiliseerd.
Zoals gezegd liet Bruno geen regel na. De vijfde prior Guigo vatte de bestaande gewoontes samen in 80 hoofdstukken, ingedeeld in 3 delen over de liturgie, de leiding van de monniken en de leiding van de broeders.
Innocentius II keurde de aldus ontstane regel in 1133 goed. De eenheid van de orde werd gehandhaafd door de exemptie van de kloosters tegenover de bisschop, door jaarlijkse visitaties en door het jaarlijkse generaal kapittel, waarvan de besluiten bindend zijn. Vandaar het zeldzame kenmerk van de Kartuizers: Numquam re-formata quia numquam de-formata! (nimmer hervormd, want nimmer misvormd)

Nog steeds berust de Orde op de oorspronkelijke gewoontes, aangevuld door spaarzame besluiten van het Generaal Kapittel. In 1924 werden deze Statuten aangepast aan de Codex van 1917.
De prior (geen abt) van de Grande Chartreuse is tevens de Prior-Generaal van de gehele Orde. Tegenwoordig is er iedere twee jaar generaal–kapittel, waaraan alle prioren van de Orde deelnemen, eventueel geassisteerd door een sub-prior. Met de generaal beslissen acht definitoren over alle aangelegenheden van de Orde. Ook de visitatie is nu elke twee jaar. Buiten het generaal-kapittel beslist alleen de prior-generaal. Hij wordt terzijde gestaan door de “scriba” als secretaris.
In een Kartuis is de prior de overste. Functionarissen zijn verder de vicaris, de sacrista en de procurator. En waar novicen zijn, de magister; naast de priestermonniken zijn er de conversen, broeders met geloften na elf jaar noviciaat, en de donaten, zonder geloften.

Het leven van de kartuizer is in beginsel een eremietenleven, slechts door gemeenschappelijk leven aangevuld voor zover dit noodzakelijk is vanwege de liturgie en de eisen van de menselijke natuur. De kruisgang sluit de monniken van de wereld af en elke monnik woont in een kluis, bestaande uit enkele vertrekken. Ze bidden alleen de Metten, Lauden en Terts en Vespers tesamen. De andere uren van het Getijdengebed bidt de monnik in de kluis, tevens het Maria-officie en het dodenofficie (niet op alle dagen: thans ad libitum). Alleen op zon- en feestdagen is de maaltijd gezamenlijk, maar in stilte. Tijdens de wekelijkse wandeling wordt er wel gesproken.

Ze zijn de bidders van de Kerk, ’s nachts van 11 tot 2 uur; overdag nog 5 uur. Ze eten nooit vlees en houden de monastieke vasten vanaf Kruisverheffing tot Pasen! Gedurende het hele jaar buiten de lange vastentijd gebruiken ze ’s morgens niets, ’s middags een gewone maaltijd en in de namiddag een kleine collatie. Een dag per week vasten ze op water en brood.
Natuurlijk ligt de betekenis niet in de uiterlijk streng aandoende levenswijze. “Als ik de liefde niet heb…” Wél is deze levenswijze in haar uiterlijke karakteristiek een getuigenis van de acht zaligheden, van het Evangelie, van het éne noodzakelijke.
De werkelijke betekenis van de Kartuizers ligt in de unieke verbinding van eremieten- en cenobieten leven; van het leven in de eenzaamheid en het leven in de gemeenschap.
Deus solus quæratur in perfecta solitudine” (God worde alleen gezocht in de volmaakte eenzaamheid). Ofwel, beata solitudo - sola beatitudo, (de gelukkige eenzaamheid is het enige geluk). Deze spreuken bevatten het ideaal en de waarde van dit leven, voor de geroepenen en voor de Kerk. Ze behoren tot de voornaamste cellen van het Mystieke Lichaam van de kerkgemeenschap; zonder hen zou het werken van de Kerk, zijn bron, zijn vitaliteit missen. Anders gezegd, ze maken het dienstwerk van hen die in de Kerk verkondigen, zegenen, helpen, enz. vruchtbaar. De werkzaamheid van de Kartuizers ligt in de puur bovennatuurlijke kracht van een leven in de eenzaamheid, met God verbonden, die de Bron en de voltooiing is van alle goeds.

Bekend zijn o.a. Dionysius de Kartuizer die lang leefde in Roermond; de 18 Martelaren onder Hendrik VIII in Engeland; 12 heilige Kartuizers uit het Calendarium van de Orde. Zegge en schrijve 12: maar hier moeten we denken aan het woord: “Cartusia sanctos facit, non patefacit” (De Kartuis maakt heiligen, maar maakt ze niet bekend).

De Kartuizerinnen zijn ontstaan doordat de monialen van Prébayon verzochten om in de Orde te worden geïntegreerd. De regel werd aangepast en de pausen Eugenius II en Alexander III keurden deze goed.