zondag 19 september 2021

20 september HH. Andreas Kim Taegŏn, priester, en Paulus Chŏng Hasang, en gezellen, martelaren van Korea Het geloof wordt bekroond door de liefde en de volharding.

Door de inzet van enige leken is het christelijk geloof eerst in het begin van de zeventiende eeuw doorgedrongen in Korea. Er ontstond een krachtige en vurige gemeenschap zonder herders, die tot aan het jaar 1836 bijna alleen geleid en ondersteund werd door leken. In de loop van dat jaar kwamen de eerste missionarissen, afkomstig uit Frankrijk, heimelijk het land binnen. Uit deze gemeenschap zijn gedurende de vervolgingen in de jaren 1839, 1846 en 1866 honderd en drie heilige martelaren voortgekomen. Onder hen treden op de voorgrond de eerste priester en ijverige herder voor het heil van de mensen, Andreas Kim Taegŏn, en de uitstekende lekenapostel, Paulus Chŏng Hasang. De anderen zijn merendeels leken.

Uit de laatste vermaning van de heilige Andreas Kim Taegon, priester en martelaar († 1846)

Het geloof wordt bekroond door de liefde en de volharding.

Beminde broeders en zusters, bedenkt telkens weer dat God vanaf het begin hemel en aarde en alles heeft geordend. Denkt erover na waarom en volgens welk raadsbesluit Hij met name de mens geschapen heeft volgens zijn beeld en gelijkenis.
Als wij dan in deze wereld, vol gevaren en ellende, God niet als onze Schepper erkennen, heeft het voor ons ook geen enkele zin dat wij geboren zijn of dat wij in leven blijven. Wij zijn door Gods genade in de wereld gekomen, eveneens door Gods genade zijn wij gedoopt en lid van de kerk geworden. Zo dragen wij als leerlingen van de Heer zijn kostbare Naam. Maar wat baat zulk een grote Naam, als er niets aan beantwoordt? In dat geval zijn wij vergeefs ter wereld gekomen en in de kerk opgenomen; in dat geval plegen wij zelfs verraad aan de Heer en zijn genade. Het ware beter voor ons om niet geboren te zijn dan de genade van de Heer te ontvangen en ertegen te zondigen.
Kijk naar de landbouwer die zijn veld bezaait: in de gunstige tijd ploegt hij de grond, hij bemest hem en, zonder zich om de brandende zon te bekommeren, verzorgt hij het kostbare zaad. Als de oogsttijd daar is, als de halmen volgroeid zijn, vergeet hij moeite en zweet en in vreugde danst hij van geluk. Maar als de halmen leeg blijven en er alleen maar kaf en vliesjes zijn, dan denkt de boer wél terug aan zijn zwaar zwoegen en zweet. En hoezeer hij zijn veld vroeger ook gekoesterd heeft, nu laat hij het des te meer verwaarloosd achter.
Zo ook maakt de Heer de wereld tot zijn veld, met ons, mensen, als rijstkorrels en met de genade als bevloeiing. Door zijn menswording en verlossing besprenkelt Hij ons met zijn bloed, opdat wij kunnen groeien en tot wasdom komen. Als dan op de dag van het oordeel het ogenblik is aangebroken om te oogsten, dan zal de mens die rijp door de genade is geworden, vreugde vinden in het rijk der hemelen als aangenomen kind van God. Maar de mens die niet gerijpt is, zal een vijand worden, ook al was hij tevoren een aangenomen kind van God; hij zal overeenkomstig zijn verdiensten de eeuwige straf ondergaan.
Dierbare broeders en zusters, beseft dit nu: onze Heer Jezus is in de wereld gekomen en Hij heeft talloze smarten op zich genomen en door zijn lijden de heilige kerk gesticht. Door het lijden van de gelovigen laat Hij deze kerk nog groeien. Want hoe de machten van deze wereld haar ook onderdrukken en bestrijden, toch kunnen zij haar niet overwinnen. Na de hemelvaart van Jezus, vanaf de tijd van de apostelen tot vandaag, is de heilige kerk overal gegroeid te midden van verdrukkingen.
Sinds de vijftig of zestig jaar dat de heilige kerk bij ons in Korea gevestigd is, zijn haar gelovigen telkens opnieuw vervolgd. Ook nu woedt er een vervolging, zodat vele vrienden in hetzelfde geloof, onder wie ook ik, in de gevangenis zijn geworpen, en ook gij vele kwellingen verduurt. Maar als wij op die manier één lichaam vormen, zijn wij dan ook niet innerlijk verdrietig? Lijden wij niet - menselijk gesproken - onder onze scheiding?
Toch draagt God volgens de Schrift zorg ervoor dat geen haar op ons hoofd gekrenkt zal worden (vgl. Mt. 10, 30); daarvoor zorgt Hij in zijn alwetendheid. Moeten wij dan zulk een vervolging niet beschouwen als Gods opdracht, ofwel als zijn beloning ofwel als zijn straf?
Streeft dan de wil van God na en strijdt met heel uw hart voor de hemelse veldheer Jezus en overwint de boze geest van deze wereld die reeds door Christus overwonnen is.
Ik bezweer u, verwaarloost niet de onderlinge liefde maar helpt elkaar en weest standvastig, totdat de Heer zich over ons ontfermt en deze onderdrukking van ons wegneemt.
Wij zijn hier met twintig en verkeren, God zij dank, in goede gezondheid. Als iemand onder ons gedood wordt, vraag ik u dringend zijn familie niet in de steek te laten. Ik heb u nog veel te zeggen, maar hoe zou ik dat alles met pen en papier kunnen doen? Ik beëindig mijn brief. In deze strijd staan wij al schouder aan schouder. Ik smeek u dan ook trouw te blijven, opdat we uiteindelijk in de hemel elkaar mogen gelukwensen. Weest hartelijk gegroet!