zaterdag 15 augustus 2020

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven” 20e zondag per annum / door het jaar

Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie

Als wij U aanbieden wat Gij gegeven hebt, mogen wij Uzelf ontvangen

I n l e i d i n g
Het thema van het Gebed over de gaven is opnieuw de heilige uitwisseling (Commercium), ditmaal in een bondige en klare formulering: wij bieden de gaven aan die God Zelf ons heeft gegeven, en God schenkt ons als tegengave Zichzelf. Daarom spreekt de oratie van ‘commercia gloriosa’, niet gaat het om een of andere genade als tegengave, of een ‘deelhebben aan het goddelijk leven’ maar God Zelf wordt als tegengave genoemd, ofschoon met het object toch het deelhebben aan het goddelijk leven wordt bedoeld. De termen ‘commercia gloriosa’ mikken hoger, om de heerlijkheid van de uitdrukking op te voeren. 
De heerlijkheid (gloria) van God beantwoordt ook aan de uitwisseling gezien de onbeduidende gaven die wij aanbieden: een weinig brood en wat wijn en deze moest God het eerst schenken. Zo arm zijn wij, zo rijk is God en zo vrijgevig.
Niet gaat het om een do, ut des-principe (ik geef, met de bedoeling dat jij geeft), zoals bij de heidense Romeinen, die als wedergave voor hun offers bescherming en gunsten van de goden verwachtten, maar onze gave aan God is ons eerst reeds door God gegeven.
Eigenlijk gaat het hierbij bovendien om een dubbele ruil! God schenkt ons brood en wijn, en wij brengen deze aan Hem terug voor het H. Misoffer. Maar God laat zich in liefde en edelmoedigheid niet overtreffen. Hij schenkt ons de gaven opnieuw, maar deze keer als Lichaam en Bloed van zijn Zoon, en daarmee geeft hij Zichzelf. Het vertrouwen van onze kant is groot! Hoe zouden we anders durven de grote God Zelf als Gave af te smeken.
Treffend wordt de glorievolle uitwisseling geaccentueerd door het ‘suscipe’ aan de spits van de oratie en het ’accipere’ aan het slot van de oratie.

T e k s t
Missale Romanum – 1970
Suscipe, Domine, munera nostra,
quibus exercentur commercia gloriosa,
ut, offerentes quae dedisti,
te ipsum mereamur accipere.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, aanvaard onze gaven voor deze Eucharistie,
waarin een wonderbare uitwisseling plaats vindt:
als wij U aanbieden wat Gij gegeven hebt
mogen wij Uzelf ontvangen.

Werkvertaling
Aanvaard, Heer, onze offergaven,
waardoor glorievolle uitwisselingen worden bewerkt,
opdat wij, die aanbieden wat Gij hebt geschonken,
U zelf verdienen te ontvangen.
L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
Het Gebed over de gaven is hetzelfde als dat van de vijfde dag onder het Kerstoctaaf, 29 december. Deze oratie was niet opgenomen in de edities van het Romeins Missaal vóór MR 1970, maar had een antecedent in het Sacramentarium Leonianum Vetus, 89, mense Aprilis, secreta; Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV; 2e helft zesde eeuw.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Suscipe, Domine, munera nostra,
2. quibus exercentur commercia gloriosa,
3. ut, 4. offerentes quae dedisti,
te ipsum mereamur accipere.

Het Gebed over de gaven bestaat uit één enkele zin, opgebouwd uit een openingszin waarin God gevraagd wordt onze gaven te aanvaarden (regel 1), gevolgd door een relatieve bijzin waarin het effect van deze offerande wordt geduid (r. 2). In regel 3 – met het prædicaat in de coniunctivusvorm - wordt opnieuw een bede geformuleerd waarvan de verhoring wordt verhoopt op grond van het offeren van de door God Zelf ons geschonken gaven, zoals geformuleerd in de ingevoegde bijzin r. 4. Het concept commercium is niet alleen in deze oratie verwoord, maar ook bondig geduid.

Ad 1
Suscipe, ontvang, aanvaard,- frequent voorkomend klassiek begin van de oraties super munera met prædicaat in de imperativusvorm, ditmaal niet afgezwakt door de losse vorm quæsumus.
Domine, [o] Heer, anaklese in de vocativusvorm.
munera nostra, onze offergaven, - object van het prædicaat in twee congruerende accusativusvormen.
Ad 2
Relatieve bijzin, ingeleid door het reflexivum quibus, waarmee, waardoor, - ablativus meervoud [hier] onzijdig van het reflexivum qui met munera nostra van r. 1 als antecedent.
Commercia gloriosa, letterlijk glorievolle uitwisselingen, - subject van het prædicaat exercentur in twee congruerende nominativusvormen onzijdig meervoud. Voor het gebruik van de pluralis zie de Inleiding.
Exercentur, [zij] worden uitgeoefend/ bewerkt/voltrokken, prædicaat, 3e pers. meervoud van het passivum indicativi præsentis van het verbum exercere, - cui, citum, 2. (van ex – arceo) met betekenissen: in rusteloze/voortdurende beweging brengen, oefenen, uitoefenen, bewerken, voltrekken.
Aan dit Latijnse werkwoord ontleende het Nederlands ‘exerceren’, ‘exercitie’.
Ad 3
Finale/doelaanwijzende resp. consecutieve/gevolgaanduidende bijzin , ingeleid door het voegwoord ut met het prædicaat mereamur accipere in de coniunctivusvorm (coniunctivus optativus): ut mereamur, op-/zodat wij mogen verdienen te ontvangen. De werkwoordsvorm mereamur is in deze constructie koppelwerkwoord verbonden met de infinitivus accipere, dat hier als object gezien kan worden.
Te ipsum, U zelf, - object van het prædicaat in twee zelfstandige accusativusvormen van 1. het pronomen personale tu en 2. van het pronomen demonstrativum ipse, ipsa, ipsum.
Ad 4 offerentes quae dedisti,
Bijzin waarvan het verbum ‘offerentes’, participium præsentis activi, meervoud, een aanvulling is bij het onderwerp ‘wij’ dat besloten ligt in het verbum mereamur (r. 3) en derhalve met een relatieve bijzin beginnend met qui / die, vertaald kan worden. Het ppa is hier attributief gebruikt.
De bijzin offerentes bevat een volgende, afhankelijke bijzin [munera] quæ dedisti.  In gedachten kan men aan offerentes munera of ea aanvullen voor een beter begrip van de constructie aangezien een direct antecedent hier ontbreekt.

Dedisti, U hebt geschonken, gegeven, - prædicaatsvorm in de indicativus, aantonende wijs, 2e pers. perfecti activi van het verbum dare, dedi, datum, 1, geven, schenken. Dit prædicaat staat in de indicativus omdat zij slechts een toelichting vormt, zonder de persoonlijke mening van een spreker: De offergaven zijn immers van God Zelf afkomstig.
Quæ, die/welke, - object van het prædicaat dedisti in de accusativusvorm meervoud onzijdig van het pronomen relativum qui, quæ, quod. Het antecedent van quæ is ‘munera nostra’ van

De verwantschap tussen het openingsverbum ‘suscipe’ en het afsluitende werkwoord ‘accipere’ werd reeds aangeduid. Het zijn de scharnieren van de oratio super munera: wij vragen God onze/Zijn gaven te aanvaarden en wij mogen Hem door Zijn goedheid ontvangen.
Opvallend zijn ook de twee paren met uitgangen in het onzijdig meervoud:  ‘munera nostra’ en ‘commercia gloriosa’.

V o c a b u l a r i u m
Suscipe > suscipere, -cepi, -ceptum, 3. We horen deze term dikwijls in de liturgie. Suscipio is opnemen, dragen, steunen, op zich nemen en ook op zich nemen om te doen. Naast andere betekenissen wordt het in overeenkomstige contexten gebruikt met betekenissen: ondernemen, aannemen, doen, verrichten, beginnen, aanvangen (speciaal als vrijwilliger of bij wijze van gunst).
In de Psalmen worden vormen van het verbum suscipere regelmatig aangetroffen en ook ontmoeten we daar de term ‘susceptor’ zoals in Psalm 70 (71), vers 6, van de Terts van afgelopen maandag (Week III, feria II): ‘Super te innixus sum ex utero, de ventris matris meæ tu es susceptor meis; in te laus mea semper’- Ik steunde op U van de moederschoot af, reeds vóór mijn geboorte was U mijn beschermer, tot U richt ik altijd mijn lofzang.
In de Doopregisters van de Katholieke Kerk staan de namen van de peetouders vermeld als ‘doopheffers’: “…susceperunt neonatum..” : NN. hebben de pasgeborene ten doop gehouden.

Recipere, -cepi, -ceptum, 3. : terugnemen, terugtrekken, terughalen, terugkrijgen en met betrekking tot een ouder (natuurlijk of adoptief) en kind “een pasgeboren kind van de grond opnemen; vandaar: erkennen, opnemen, aannemen, ontvangen, het laten opgroeien als een eigen kind, beschermen. (Vgl. de ‘Nederlandse’ termen receptie, recept, receptief enz.

Accipere betekent in de kern: ‘aanemen’ en dus bij extensie aan of tot zich nemen, ontvangen, zich laten geven, op zich nemen, toelaten maar ook met het verstand opnemen, vatten, begrijpen. (Vgl. ‘accepteren, acceptatie, acceptgiro, enz.)

Commercium
De glorievolle uitwisseling, commercia gloriosa, staat centraal in het Gebed over de gaven. Zoals we eerder zagen komt dit concept vaker voor in de liturgie. Het is een veelomvattend om niet te zeggen beladen begrip en betekent letterlijk “uitwisseling”, “ruil”.
De woordenboeken geven bij het substantivum commercium, - i, n. 1. handel, verkeer 2. ruil  3. commercia – orum n. pl.: uitwisseling. Van daaruit ook “omgang, betrekking, sociaal verkeer, correspondentie, kameraaadschap”. In het oude Latijn van Sint Hieronymus van het Oude Testament verwijst commercium naar het Verbond van God met de mens, een soort ‘contractuele overeenkomst’ en een uitwisseling van trouw, ofschoon tussen beslist ongelijke partners. Nu hebben wij een nieuw Verbond met God in Christus, een nieuw commercium:
“Deze beker is het Nieuwe Verbond in mijn Bloed, dat voor u wordt vergoten” (Lc 22, 20).

Zo ziet de liturgie in het bijzonder een uitwisseling bij de bereiding van de offergaven tijdens de H. Mis: gelovigen brengen brood en wijn naar het altaar, door God uit al zijn gaven uitgekozen. God geeft hen het Lichaam en Bloed van zijn Zoon als tegengave. De oratie van deze zondag drukt dit expliciet uit. Vóór alles is de Menswording een uitwisseling: de mensheid schenkt haar menselijke natuur en God geeft haar bij wijze van uitwisseling/ruil het delen in zijn goddelijke natuur. Dit delen ontvangt de mensheid in de hoogste zin in Jezus Christus. Deze uitwisseling geldt in iedere H. Mis.
Het begrip commercium wordt gecombineerd met verschillende adiectiva zoals sacrosanctum commercium, hoogheilige uitwisseling in het Gebed over de gaven in de Nachtmis van Kerstmis: door de komst van Gods Zoon onder de mensen heeft een zeer bijzondere uitwisseling heeft plaatsgevonden, waarbij God de Zoon de goddelijke natuur volledig heeft bewaard maar tegelijkertijd tevens de menselijke natuur heeft aangenomen. Paus Leo de Grote (+ 461) drukt het kernachtig uit: de Zoon van God wordt Zoon van de mensen zodat wij zonen van God kunnen worden.
Een tweede adiectief is admirabile, wonderbaar, zoals in de bekende 1e antifoon van de Ie en IIe Vespers van 1 januari, octaafdag van Kerstmis waar deze ruil nog eens wordt uitgelegd: “O admirabile commercium! Creator generis humani, animatum corpus sumens, de Vírgine nasci dignatus est; et, procedens homo sine semine, largitus est nobis suam deitatem”- O wonderbare ruil! de Schepper van het menselijk geslacht neemt een bezield lichaam aan en heeft zich verwaardigd uit een Maagd te worden geboren.
De oratie van vandaag spreekt over commercia gloriosa, glorievolle uitwisseling(en). Het adiectief hier is geladen met het volle gewicht van de gloria Dei, zoals gloriosa ook de Ascensio, Hemelvaart van Christus specifiek kwalificeert: met Zijn Hemelvaart ging Zijn menselijke natuur de glorie van God binnen. De Maagd Maria wordt gloriosa genoemd omdat zij op bijzondere wijze door haar voorrechten deelt in de glorie van God. Gloriosus is een regelmatig voorkomend epitheton van de martelaren in het Christelijk Latijn en vandaar vinden we een link naar de oraties.
Het Altaarmissaal van de Nederlandse Kerkprovincie geeft het ‘gloriosa’ van de Latijnse tekst met ‘wonderbaar’ weer. Dit herinnert aan admirabile commercium, maar doet ook onvoldoende recht aan de in de oratie bedoelde eucharistische uitwisseling, die wonderlijk, vol mysterie is maar die als ‘openbaring van Christus’ liefde in het Paasgeheim, waarin Hijzelf het levende brood, dat door Zijn Vlees in de Heilige Geest tot leven is gebracht en tot leven wekkend leven schenkt aan de mensen’, alle glans en heerlijkheid toekomt (vgl. Ecclesia de Paus Joh.-Paulus II, Ecclesia de Eucharistia, 17.4.2003, Inl.). De vraag rijst waarom wanneer in het Latijn en in het Latijn twee verschillende adjectieven bestaan in het Nederlands hetzelfde woord wordt gebruikt voor verschillende betekenissen.
Suscipe, exercere, accipere – zijn stuk voor stuk verba die een krachtige actie aanduiden. De sterke imperativus suscipe betekent ook “grijp, vat aan, pak op”. Exercere is drijven, voortdrijven, in rusteloze/voortdurende beweging brengen, oefenen. In sommige contexten kan het betekenen aandrijven, uitwerken in de betekenis van “voortdurend prikkelen, afmatten”. We hebben werkwoorden van aanbieden, geven, nemen en ontvangen.
G e t u i g e n i s s e n  v a n  d e  V a d e r s
Uit de middelnederlanse geestelijke literatuur:

Johannes Ruusbroec
De mystiek begaafde en wijze Johannes Ruusbroec beschrijft in “Een spiegel der eeuwiger salicheit of Vanden Heilghen Sacramente’ de Eucharistie en haar rol in het geestelijke leven. Hij zegt o.a.: “Christus wil ons leven omvormen en verteren in zijn leven, dat vol is van genade en glorie, die Hij voor ons steeds gereed houdt, als wij onszelf verzaken willen en de zonden laten. Konden wij het hartstochtelijke verlangen doorzien, dat Christus bezielt voor onze zaligheid, wij zouden ons niet kunnen tegenhouden, en wij zouden Hem in de keel vliegen. Al klinken mijn woorden vreemd, ja stuitend, zij die beminnen verstaan mij wel!
Jezus’ minne is van zo edele aard: waar zij teert daar wil zij ook voeden. Al verteert Jezus ons heel en gans in Zich, daarvoor geeft Hij ons Zichzelf in ruil. Hij wekt in ons een geestelijke honger en dorst om Hem te smaken met eeuwige lust. Hij geeft aan onze geestelijke honger en aan onze hartelijke liefde zijn Lichaam tot spijs. En als wij dit eten en met innige devotie in ons opnemen, dan vloeit uit zijn Lichaam zijn glorieuze, hete Bloed in onze natuur en in onze aderen; en zo worden wij ontvonkt in minne en in hartelijke liefde tot Hem en worden wij naar lichaam en ziel geheel doorstroomd met genot en geestelijke smaak. Zo geeft Hij ons zijn leven vol wijsheid, waarheid en lering om Hem na te volgen in alle deugden. En dan leeft Hij in ons en wij in Hem. Ook geeft Hij zijn ziel met zijn volheid van genade, opdat wij altijd staande blijven met Hem in minne, in deugden en in zijns Vaders lof. En boven dit alles toont en belooft Hij ons zijn Godheid tot eeuwig genieten. Is het dan wonder, dat diegenen jubelen, die dit smaken en ondervinden?
Toen de koningin van Oostland de rijkdom en de eer en de heerlijkheid van koning Salomon aanschouwde, bezweek haar geest van grote bewondering en zij ontzonk aan zichzelf en viel in onmacht. Bedenk nu echter hoe klein Salomons rijkdom en glorie waren tegenover de rijkdom en de glorie, die Christus zelf is, en die Hij ons heeft bereid in zijn heilig Sacrament. Want al kunnen wij bij het ontvangen van al wat zijn mensheid toebehoort ons nog niet met meesterschap over onszelf bedwingen, - wanneer wij de Godheid beschouwen, die wij voor ons hebben in het Heilig Sacrament, dan komt er zulk een verwondering over ons, dat wij in de geest tot overwezenlijke minne moeten opstijgen, of we zouden in bezwijming vallen van vervoering en ongedurigheid voor de tafel van onze Heer”.
(Hertaling van de oorspronkelijke tekst door dr. L. Moereels S.J.)

Thomas a Kempis
Navolging van Christus, boek IV: De heilige Eucharistie
Gij buigt U naar mij die niet waardig ben tot U op te zien.
Gij wilt mij de hemelse spijs en het brood der engelen (Ps. 77:25) te eten geven, geen ander dan Uzelf, ‘het levend brood, dat uit de hemel is neergedaald en leven geeft aan de wereld’ (Jo 6, 33, 51-52).
Het is een wonderlijke zaak, alle geloof waardig, maar het gaat het menselijk verstand te boven, dat Gij, Heer, mijn God, waarlijk God en mens, binnen de geringe gedaante van brood en wijn wordt begrensd en zonder te worden verteerd door hem die eet wordt genuttigd.
Want zo dikwijls gij dit geheim herkent en Christus’ Lichaam ontvangt, even zo dikwijls voltrekt gij het werk van uw verlossing, want gij wordt deelachtig aan de diensten van Christus.
Hfdst 2, 14. 16, 21, 25.
O wonderbare begenadiging van uw liefde jegens ons; dat Gij, Heer onze God, Schepper en Levensbron van alle geesten, tot dit armzalig menselijk wezen wilt afdalen en met heel uw godheid en mensheid zijn honger overvloedig wilt verzadigen.
Laat dan, mijn dierbaarste beminde, laat hemel en aarde en alles wat hen siert zwijgen in uw tegenwoordigheid, want wat zij aan lof en schoonheid bezitten, is een geschenk van uw vrijgevigheid en nooit zullen zij de heerlijkheid van uw Naam nabij komen wiens wijsheid zonder grenzen is.
Hfdst 3, 18.21.
C o m m e n t a a r
Het concept van een sacrum commercium, een ‘heilige uitwisseling’ is centraal voor de Romeinse Canon. Het is eeen frequent element in de gebeden van de Heilige Mis na de liturgiehervorming van Vaticanum II. God geeft ons brood en wijn. Wij bieden deze op onze beurt aan God aan.. God verandert deze voor ons tijdens de Consecratie in het Lichaam, het Bloed, de Ziel en de Godheid van Zijn eeuwige Zoon, onze Heer Jezus Christus. Deze nieuwe Gaven maken ons tot aanvaardbare offergaven voor God met al onze woorden en daden.  “Moge Hij [Jezus Christus] ons maken tot een blijvende offergave voor U”, bidt de priester in het Eucharistisch Gebed (IIIB). En God geeft ons Brood en Wijn, het Lichaam en Bloed van Christus…. Deze glorierijke uitwisseling onderricht ons over het mysterie dat aan God vrij geschonken gaven, die de aarde voortbrengt en die tijdelijk zijn, voor ons dragers kunnen worden van eeuwige en geestelijke genaden.
Wanneer de liturgie spreekt van een heilige uitwisseling, is dat bedoeld als een lofprijzing op de goedheid van God, op zijn edelmoedigheid, die een dergelijke uitwisseling mogelijk maakt. Het fundament is dat God de Gever van al het goede is. Hij is het die de mensen het eerst heeft liefgehad en het eerst zijn barmhartigheid heeft geschonken. En God schenkt zó, dat degenen aan wie wordt geschonken deze gaven ook werkelijk bezitten en er als eigenaar over kunnen beschikken. Om die reden is het dan ook een reëel schenken en – tegenover God – een werkelijk offeren. Deze toedracht is de grondslag van elke uitwisseling, en het komt uit Zijn unieke liefde voort dat Hij het aldus heeft geschikt.
De Oratio super munera van vandaag bevat door het gebruik van de reeks  (zeer) actieve werkwoorden suscipere, exercere, accipere, het idee van een onophoudelijk voortgaand en terugkomend ritme en doet denken aan het beeld van twee jongleurs die snel onderling voorwerpen uitwisselen. 


Of in een andere metafoor: de hand moet aan de ploeg en wel nu!  De H. Eucharistie is hier geen kwestie van spiegelen en overpeinzen maar Realis Presentia, daadwerkelijke aanwezigheid. De Verrezen Heer zelf is hier krachtig en actief levensecht aanwezig: 
HOC EST ENIM CORPUS MEUM – WANT DIT IS MIJN LICHAAM
QUOD PRO VOBIS TRADETUR – DAT VOOR U GEGEVEN WORDT
IN REMISSIONEM PECCATORUM – TOT VERGEVING VAN ZONDEN
(Alleen al deze passage in het Latijn maakt de extra expressieve waarde van deze taal in de liturgie en de theologie duidelijk, “lex orandi, lex credendi”).

Sint Augustinus nodigt krachtig de gelovigen uit niet te blijven staan bij wat hun ogen zien, maar verder te kijken: “Erken in het brood – zei hij – hetzelfde Lichaam dat aan het kruis hing en in de beker hetzelfde Bloed dat uit Zijn zijde vloeide. In de eucharistieviering vinden wij niets uit doch treden wij binnen in een realiteit die ons voorafgaat, die zelfs hemel en aarde omvat en dus ook verleden, toekomst en heden. “Ge zult Mij eten, echter zonder Mij in u te veranderen als voedsel voor uw vlees; gij zult echter in Mij veranderen” (Sint Augustinus).  

Onze houding in reactie op het ontzagwekkend wonder van de H. Eucharistie kan niet anders zijn dan eerbiedige ontvankelijkheid. Als wij Christus ontvangen, verspreidt de liefde van God zich in ons, verandert zij ons hart radicaal en maakt ons bekwaam tot daden die krachtens het goede dat zich verspreidt, het leven van onze naasten kunnen veranderen. (Paus Benedictus XVI bij de opening van de kerkelijke bijeenkomst van het diocees Rome in de Sint Jan van Lateranen op 15 juni 2010). Een dergelijke houding wensen wij U toe niet alleen komende zondag maar iedere keer dat U de H. Mis meemaakt - en door de H. Mis meegemaakt wordt!