zaterdag 12 juni 2021

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven” 11e zondag per annum / door het jaar Wie leest en nadenkt over de H. Mis kan niet anders dan deze vieren met eerbied en aandacht.

 Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie

Laat de steun van deze gaven voor lichaam en geest ons nimmer ontbreken

I n l e i d i n g
Het Gebed over de gaven beschouwt de mens als een door God naar zijn beeld geschapen persoon met een lichamelijke en een geestelijke natuur (“utramque substantiam”), met een lichaam en een ziel. De gaven van brood en wijn heeft God de mens als voedsel en als mysterie toegedacht. Voedsel dient de mens die in het begin door de scheppende hand van God het leven heeft ontvangen tot onderhoud, het Sacrament bewerkt de herschepping zoals  
het gebed na de 1e lezing uit het boek Genesis 1, 1-2, 2) in de Paaswake zo prachtig uitdrukt: “
Almachtige, eeuwige God, Gij zijt wonderbaar in de ordening van al uw werken. Laat allen die door U verlost zijn begrijpen dat de schepping van de wereld in den beginne, overtroffen is op het einde der tijden, toen Christus, ons Paaslam, is geslacht”. Een verwantschap van begrippen vinden we terug in het collectegebed van de Dagmis van Kerstmis: “Deus, qui humanæ substantiæ dignitatem et mirabiliter condidisti et mirabilius reformasti…”- God, die op wonderbare wijze de mens hebt geschapen en op nog wonderlijker wijze in zijn waardigheid hebt hersteld..
De oratie super munera is bij hongersnood samengesteld. Maar er wordt tegenwoordig nog steeds – en juist noodzakelijk  - in dit gebed gevraagd dat aan lichaam en ziel nooit de gaven van spijs en drank mogen ontbreken, die immers niet alleen het onderhoud van het aardse, maar ook het eeuwige leven dienen: het manna in de woestijn in het Oude Verbond alsook het Manna in het Nieuwe Verbond.
In het misformulier van afgelopen donderdag (Sacramentsdag) verwijst de sequens “Lauda Sion salvatorem”, toegeschreven aan de H. Thomas van Aquino (1225-1274), naar het manna als voorafbeelding van de H. Eucharistie: “In figuris præsignatur, cum Isaac immolatur, Agnus Paschæ deputatur, datur manna patribus - Voorbeduid werd het [Sacrament van de H. Eucharistie] in beelden, toen eens Isaac werd geofferd, toen de vaad’ren het Paasmaal vierden, toen het manna voor hen viel”. Naar het voedsel voor de  ‘duplex substantia’, voor de tweevoudige wezenheid van de mens, verwijst dezelfde auteur in de derde strofe van de hymne “Verbum Supernum” van de Lauden op het hoogfeest van het H. Sacrament: “Quibus sub bina specie, carnem dedit et sanguinem; ut duplicis substantiae totum cibaret hominem – Onder tweeërlei gedaante Gaf Hij hun zijn Vlees en zijn Bloed, om, naar zijn dubbele zelfstandigheid, de gehele mens te voeden”.

T e k s t
Missale Romanum – 1970
Deus, qui humani generis utramque substantiam præsentium munerum et alimento vegetas
et renovas sacramento,
tribue, quæsumus,
ut eorum et corporibus nostris subsidium non desit et mentibus.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
God, Gij schenkt ons deze gaven als voedsel voor ons lichaam
 en als sacrament om ons geestelijk te vernieuwen.
Wij bidden U:
laat hun steun voor lichaam en geest ons nimmer ontbreken

Werkvertaling
God, die elk van beide bestanddelen van de menselijke natuur zowel door het voedsel voedt als door het sacrament van de hier aanwezige gaven vernieuwt,
geef, vragen wij [U],
dat hun hulp noch aan onze lichamen noch aan onze ziel ontbreke.
L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
De  brontekst van deze oratio wordt gevonden in het Sacramentarium Leonianum, 908 (Verona, Kapittelbibliotheek LXXXV), tweede helft zesde eeuw. De tekst maakte deel uit van “Orationes et preces ieiunii mensis VII”, IX alia missa <secreta> (Leonianum), “Missa pro conservandis frugibus”, oratio super oblata (Fulda, Codex Theol. 231, ca 975), “Missa de sterilitate terræ” (Cod. Ottonianus, Trente, elfde eeuw) en van de “Missa pro pestilentia et fame” in diverse andere contemporaine en latere codices.
In het Missale Romanum 1962 is dezelfde brontekst het Secretagebed van het misformulier ‘Ten tijde van hongersnood” (Or. div. 14: Tempore famis).
 (Zie: E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, II, D, Brepols, Turnhout 1993, nr. 1698, p. 365.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
De Oratio super munera van deze zondag is met veel kunstig gekozen woorden opgebouwd en bestaat uit één enkele doorlopende zin: een openingszin met aan de spits de anaklese Deus in de vocativusvorm, gevolgd door een relatieve bijzin, ingeleid door het betrekkelijk voornaamwoord qui, die een tweevoudige heilsdaad van God vermeldt (regel 1). Vervolgens richt de oratie richt zich in r. 2 rechtstreeks tot God met een imperativusvorm, ook in dit gebed afgezwakt door de losse werkwoordsvorm quæsumus (verbum defectivum (onvolledig), slechts bestaand uit de vormen quæso en quæsumus). Het “object” van het gebed is uitgedrukt  in de finale/doelaanwijzende resp. consecutieve/gevolghebbende bijzin (r. 3) ingeleid door het voegwoord ut dat de coniunctivusvorm van het prædicaat bij zich heeft vanwege het wens-, gebedskarakter (coniunctivus optativus).

1. Deus, qui humani generis utramque substantiam præsentium munerum et alimento vegetas et renovas sacramento,
2. tribue, quæsumus,
3. ut eorum et corporibus nostris subsidium non desit et mentibus.

Ad 1
Aan de spits de enkelvoudige anaklese Deus in de vocativusvorm, gevolgd door een relatieve bijzin qui met twee prædicaten vegetas, Gij voedt, en renovas, Gij vernieuwt, in de 2e persoon enkelvoud van de indicativusvorm præsentis activi: de vermelde tweevoudige heilsdaad zet God immers scheppend, dag aan dag en overal waar het H. Misoffer wordt gevierd, voort. De repetitio van de coniunctie et…et benadrukt dit feit. Vegetas en renovas vertonen eind-/klankrijm en alliteratie van de eind –s. Object van beide prædicaten is het zinsdeel humani generis utramque substantiam, de tweevoudige wezenheid van het menselijke geslacht/de menselijke natuur – met utramque substantiam in twee congruerende accusativusvormen met eind-, klankrijm, nader toegelicht door twee congruerende genitivusvormen, hier te beschouwen als genitivus partitivus, de beide bestanddelen van de menselijke natuur,  zoals mooi is vertaald in het Altaarmissaal.
Præsentium munerum et alimento [vegetas] et [renovas] sacramento, en voedt met/door het voedsel en hernieuwt met/door het sacrament van de hier aanwezige offergaven: bijwoordelijke bepaling in de ablativusvormen alimento en sacramento, als ablativus instrumentalis met eind-, klankrijm op –o, vergezeld van twee congruerende genitivusvormen præsentium munerum met eind, klankrijm op –m, die kunnen worden gelezen als genitivus explicativus. Præsentium is de genitivus meervoud van het participium præsentis activi van het verbum esse, bij munerum, genitivus meervoud, als adiectivum gebruikt. De elementen van de zin: alimento vegetas / renovas sacramento onder elkaar geplaatst vormen een chiasme (kruisstelling).
Ad 2
Tribue, quæsumus, geef, bidden/vragen wij - hoofdzin met prædicaat in de imperativusvorm, gevolgd door een tussenzin, bestaande uit de op zichzelf staande werkwoordsvorm quæsumus, die de imperativusvorm afzwakt maar ook mogelijk aan het ritmisch verloop van de zin bijdraagt.
Ad 3 ut eorum et corporibus nostris subsidium non desit et mentibus.
Finale/consecutieve bijzin ingeleid door het voegwoord ut, opdat/zodat met, bijgevolg, het prædicaat [non] desit in de coniunctivusvorm: 3e persoon enkelvoud coniunctivi præsentis activi van het verbum deesse: coniunctivus optavivus, opdat/zodat niet ontbreke, niet moge ontbreken.
Subject van het prædicaat is eorum subsidium, de hulp van hen, waarvan subsidium in de nominativusvorm staat en vergezeld wordt door de bijvoeglijke bepaling eorum, genitivusvorm meervoud van het aanwijzend voornaamwoord id, het. Eorum heeft als antecedent præsentium munerum van r. 1.
Et corporibus nostris […] et mentibus, en voor ons lichaam en voor onze ziel, bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm (dativus commodi, van voordeel). Het bezittelijk voornaamwoord nostris, bij corporibus geplaatst, geldt ook duidelijk voor mentibus.
Het versterkende et…et (repetitie van het voorafgaande et…et, legt de nadruk op het feit dat de hulp beide elementen van de menselijke natuur beoogt. 
De begrippen ‘humani generis utramque substantiam’ uit regel 1 zijn inhoudelijk hetzelfde als ‘corporibus nostris et mentibus’ van regel 3.
Corporibus nostris […] et mentibus vormen een hyperbaton.
Het præfix sub van sub-sidium is een repetitio van het sub- van sub-stantiam van regel 1.
Twee composita van het verbum esse zijn in deze oratie gebruikt: præsentium (r. 1) en desit (r. 3).

V o c a b u l a r i u m
Alimentum, -, n. betekent voedsel, spijs. Synoniem hiermee is alimonia, æ, f.
Vegetare, 1, 1. levendig maken 2. gezond bewaren 3. voeden met het substantivum vegetatio, onifs f. klinken helemaal Nederlands, ook vegetatief, plantaardig, en vegetarisch.
Genus humanum, het menselijk geslacht, de menselijke natuur. Dit begrip werd veel gehanteerd in de documenten van Vaticanum II. De oratie van vandaag bevat twee termen voor het begrip “mensen”: genus humanum en nostris corporibus et mentibus: het eerste begrip is een algemene benaming voor een totaliteit, het tweede begrip is een onderdeel van die totaliteit en een specifieke categorie.
Substantia, -æ f. is een begrip dat in tegenstelling tot het begrip ‘forma’ verwijst naar de ‘binnenkant’ van iets of van personen. Dat laten de volgende betekenissen zien:  1. wezen, natuur, aard 2. zelfstandigheid, de zaak zelf 3. vermogen, bezit, goederen 4. vaste grond 5. levensduur, bestaan 6. vast betrouwen, zekerheid. De theologische bagage bij het begrip substantia gaat de context van deze bespreking te boven, maar de nuttige dictionnaire ‘Le vocabulaire Latin des principaux thèmes liturgique’ van A. Blaise & A. Dumas o.s.b. (Brepols 1966) geeft op p. 103 bij dit begrip vooral de vertaalmogelijkheid “natuur” en dat helpt. Het Nederlands kent de leenwoorden: substantie, substantiëel, substantief.
Utramque is de accusativusvorm enkelvoud van het vrouwelijke van het onbepaalde voornaamwoord uterque dat betekent: elk van beiden, beiden.
Subsidium, -i, n. betekent in krijgstaal: 1. hulptroepen, versterking, reserve 2. hulpmiddel en vandaar 3. hulp, steun, bescherming 4. toevlucht(oord). De in het Nederlands afgeleide woorden zijn alle gerelateerd aan de grondbetekenis van subsidium: steun, hulp.
Corporibus et mentibus, een begrippenpaar dat onmiddellijk doet denken aan het Latijnse adagium afkomstig van de Romeinse satirische dichter Juvenalis (ca 60 in Latium geboren en + vóór 140): “Orandum est ut sit mens sana in corpore sano… Voor een gezonde geest in een gezond lichaam moet gebeden worden. Misschien is Juvenalis – het gezegde “brood en spelen” komt overigen eveneens uit zijn pen – wel geïnspireerd door Homerus: “Een perfect lichaam en een onberispelijke geest” (Odyssee III, 138). Dit was een veel voorkomend thema in de antieke wereld. De stoïcijn Lucius Annæus Seneca de Jongere (+65) schreef:  “Houd vast aan deze gezonde en nuttige levensregel: dat je het lichaam slechts zoveel toestaat als nodig is voor een goede gezondheid. Het lichaam moet flink worden aangepakt zodat het niet rebelleert tegen de geest” (Brief 7, 5 aan Lucilius).

G e t u i g e n i s  v a n  d e  V a d e r s
Jezus zegt van zichzelf: “Ik ben het brood des levens. Uw vaderen die het manna gegeten hebben in de woestijn, zijn niettemin gestorven, maat dit brood daalt uit de hemel neer, opdat wie er van eet niet sterft. Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand eet van dit brood, zal hij leven in eeuwigheid.
Het brood dat Ik zal geven, is mijn vlees, ten bate van het leven der wereld. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag. Want mijn vlees is echt voedsel en mijn bloed is echte drank” (Jo 6, 48-51.54-55).

H. Irenæus van Lyon
(Adv. Hæreses IV, 18, 5)

“Wij offeren Hem van het zijne, en daarmee verkondigen wij tegelijk de onderlinge gemeenschap en eenheid van vlees en geest en belijden tegelijk der verrijzenis van beide. Want zoals het brood, dat van de aarde is, de aanroeping van God ontvangend, niet langer gewoon brood is, maar de Eucharistie, uit twee elementen bestaande, een aards en een hemels: zó zijn ook onze lichamen die de Eucharistie ontvangen, niet langer meer bederfelijk, maar bezitten de hoop op de verrijzenis”.

Origines
(In Num., Hom. 7,2)

“Oudtijds was het manna een voedsel als in een raadsel, maar nu is het Vlees van Gods Woord in werkelijkheid spijs, zoals Hijzelf het zegt: Mijn Vlees is waarlijk spijs en Mijn Bloed is waarlijk drank”.

H. Ambrosius van Milaan
(De Sacramentis, IV, 4)

“Het was zeker een groot en eerbiedwaardig feit,  dat het manna voor de Joden uit de hemel regende, maar denk na! Wat is groter, het manna uit de hemel of het lichaam van Christus? Vanzelfsprekend het lichaam van Christus, die de Schepper is van de hemel. Daarenboven: wie het manna gegeten heeft, is gestorven; wie dit lichaam gegeten zal hebben, zal de vergeving van zonden verkrijgen en in eeuwigheid niet sterven.”

H. Augustinus
 (Uit Sermo 57, 7, 7)

“De Eucharistie is voor ons brood voor elke dag. Maar dan moeten we het ook zó ontvangen, dat wij daardoor niet alleen lichamelijk weer op krachten komen, maar ook geestelijk. Want de kracht die door de Eucharistie te verstaan wordt gegeven, is de eenheid: dat wil zeggen, nadat we in het lichaam van Christus opgenomen zijn en zijn ledematen zijn geworden, zij wij wat wij ontvangen. Slechts dan zal de Eucharistie werkelijk dagelijks brood voor ons zijn”.

H. Thomas van Aquino
(Opusculum 57, In festo Corporis Christi, lect. 1-4)

“Toen de Eniggeboren Zoon Gods ons deelachtig wilde maken aan zijn Godheid, nam Hij onze natuur aan, opdat Hij, Mens geworden, ons mensen tot goden zou maken.
En bovendien heeft Hij datgene, wat Hij van onze natuur aannam, geheel tot ons heil doen dienen. Want zijn Lichaam droeg Hij op het altaar van het kruis op aan God, zijn Vader, als slachtoffer tot onze verzoening. Zijn Bloed vergoot Hij als losprijs en tegelijk als reinigingsbad, opdat wij, vrijgekocht van een ellendige slavernij, van al onze zonden zouden gereinigd worden.
Maar om te bewerken, dat er van zulk een grote weldaad bij ons altijd een herinnering zou achterblijven, liet Hij de gelovigen zijn Lichaam achter als spijs, onder de gedaante van brood, en zijn Bloed als drank onder de gedaante van wijn.
O kostbare en verrukkelijke maaltijd, heilbrengend en vol heerlijkheid! Want wat kan er kostbaarder zijn dan deze maaltijd; waarin ons niet, als onder de oude Wet, het vlees van kalveren en bokken te eten wordt voorgezet, maar Christus zelf, waarachtig God? Wat is er meer te bewonderen dan dit sacrament?
Geen sacrament ook is heilzamer dat dit, waarin wij gezuiverd worden van onze zonden, waar de deugden worden vermeerderd en de geest wordt gevoed met een overvloed van allerlei geestelijke gaven.
Het wordt in de Kerk opgedragen voor levenden en doden, opdat allen er nut uit zouden trekken, omdat het ook tot nut van allen werd ingesteld.
De heerlijkheid van dit sacrament tenslotte kan door niemand ten volle worden uitgedrukt, waar de geestelijke heerlijkheid in haar bron wordt genoten; en hier wordt de herinnering gevierd aan die uiterste liefde, die Christus ons in zijn lijden heeft getoond.
Om dan ook de onmetelijkheid van die liefde inniger in de harten van de gelovigen te prenten, heeft Hij bij het Laatste Avondmaal, toen Hij na de viering van het Paasmaal vanuit deze wereld naar de Vader zou gaan, dit Sacrament ingesteld als een blijvende gedachtenis aan zijn Lijden, als de vervulling van de oude voorafbeeldingen, als het grootste van de wonderen, door Hem verricht, en liet Hij deze na als een uitzonderlijke troost voor hen, die bedroefd over zijn afwezigheid achterbleven”.

C o m m e n t a a r
De H. Mis is een offer, omdat zij de gedachtenis is van het paasmysterie van Christus. Het offerkarakter van de Eucharistie komt in de instellingswoorden zelf tot uiting: "Dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt" en "Deze beker is het Nieuwe Verbond in mijn bloed, dat voor u wordt vergoten" (Lc 22, 19-20). In de Eucharistie geeft Christus hetzelfde lichaam dat Hij voor ons op het kruis gegeven heeft, hetzelfde bloed dat "voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden" (Mt 26, 28) - CKK 1365.
De H. Mis is dus een offer, “omdat zij het kruisoffer tegenwoordig stelt, omdat zij er de gedachtenis van is en er de vruchten van toepast”, leerde samengevat ook het Concilie van Trente, in de bijeenkomst van 17 september 1562.
De H. Pastoor van Ars schreef: “Alle goede werken samen bereiken niet de waarde van één enkel Misoffer, want het zijn de werken van de mensen; de H.Mis echter is het werk van God”. Vergeleken met de H. Mis betekent zelfs het offer van de martelaren niets. Hier legt de mens zijn leven in de handen van God; in de H.Mis is het God die zijn Lichaam en Bloed voor de mens offert.
Op het woord van de priester daalt de Heer uit de hemel neer en sluit zich in de kleine hostie op. De blik van God wendt zich naar het altaar. “Hier is mijn geliefde Zoon, in Wie Ik mijn welbehagen heb”. Aan de verdiensten van dit Offer kan God niets ontzeggen”.
De Algemene Inleiding bij het Missaal van 1970 vat kernachtig de betekenis van de H. Mis samen: “De viering van de mis, als handeling van Christus en van het hiërarchisch geordende volk van God, is het middelpunt van heel het christelijk leven, zowel voor de universele als voor de plaatselijke Kerk, alsook de gelovigen afzonderlijk.  In de Mis ligt immers het hoogtepunt én van de handeling waardoor God in Christus de wereld heiligt én ook van de eredienst die de mensen aan de Vader brengen door Hem te aanbidden door Christus, de Zoon van God in de Heilige Geest. Bovendien worden in de Mis de mysteries van de verlossing zó gevierd in de loop van een jaar dat zij op een of andere wijze tegenwoordig worden gesteld. Alle andere gewijde handelingen en alle werken van het christelijk leven hangen ermee samen, komen eruit voort en zijn erop gericht”.

Wie nadenkt over al hetgeen in deze bijdrage is geschreven over de H. Mis, kan niet anders dan vervolgens de H. Mis vieren met de benodigde aandacht en eerbied.