zaterdag 12 februari 2022

Reeks “Oratio super munera” Zesde zondag door het jaar. Geef allen die uw wil volbrengen het geluk dat Gij hebt beloofd.

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven”
Zesde zondag per annum / door het jaar
Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie

Geef allen die uw wil volbrengen het geluk dat Gij hebt beloofd.

I n l e i d i n g
Steeds weer opnieuw vraagt het Gebed over de gaven om verlossing uit de macht van de zonde, om zuivering en om deelname aan het leven van de Verrezen Heer als nieuwe schepping. Het zijn de twee polen van het Paasmysterie, dat ons deelachtig wordt wanneer de genade van God ons binnenvoert in het mysterie van lijden, dood, verrijzenis en verheerlijking van Jezus Christus.
Steeds weer opnieuw wijst de liturgie in dit kader ook op het belang van het vervullen van Gods Wil, sterker, ze dringt er op aan, zoals ook in de oratie van deze zondag. Vervolgens opent zij het perspectief op het eeuwige loon dat ook op de werkzaamheid van het H. Misoffer wordt teruggevoerd, natuurlijk, omdat immers de goede daad en de overeenkomstige beloning ook tot het Paasmysterie behoren.
De weg van verlossing loopt vanaf het mysterie van het Doopsel over een leven uit de genade der herschepping (voortdurende zuivering en vernieuwing) naar de eindvoltooiing, het loon in de eeuwige zaligheid.

T e k s t
Missale Romanum – 1970
Hæc nos oblatio, quæsumus, Dómine, mundet et renovet,
atque tuam exsequentibus voluntatem fiat causa remunerationis æternæ.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
Heer, wij bidden U: laat deze Eucharistie ons zuiveren en vernieuwen,
en aan allen die uw wil volbrengen het geluk geven dat Gij hebt beloofd.

Werkvertaling  
Moge dit offer, zo bidden wij [U], Heer, ons reinigen en vernieuwen,
en moge het, voor hen die Uw wil volbrengen, ook oorzaak worden tot eeuwige beloning.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
Het Gebed over de gaven is een compilatie van tekstfragmenten uit het Sacramentarium Pragense, Metropolitaans kapittelbibliotheek Praag, Codex 0.83: 29, 2, 8e eeuw, en uit het Missale Romanum 1962, o.a. van de 6e zondag na Driekoningen.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l v o r m e n
De oratie bestaat uit één enkele zin, opgebouwd uit twee halfzinnen, verbonden door de coniunctie atque, waarin een drievoudige bede is vervat.

Ad 1
De eerste halfzin opent met de fraaie stijlfiguur hyperbaton waarbij het subject hæc [nos] oblatio, bestaande uit twee congruerende nominativusvormen (hæc, vrouwelijk enkelvoud van het pronomen demonstrativum hic en het substantivum oblatio) door het object van het gezegde nos in de accusativusvorm uiteen wordt geplaatst. Het subject oblatio heeft een dubbel gezegde bij zich: mundet en renovet, beide 3e pers. enkelvoud coniunctivi præsentis activi van de verba mundare en renovare. Vanwege het wenskarakter is de aanvoegende wijs gebruikt. Mundet et renovet laten klank- resp. eindrijm zien.
Quæsumus, bidden/vragen wij [U], tussenzin, een in de oratietaal veelvuldig voorkomende, op zichzelf staande werkwoordsvorm, hier ter ondersteuning van het wenskarakter en verwijzend naar de biddende gemeenschap.
Domine, [o] Heer, anaklese, aanspreekvorm in de vocativus.

Ad 2
Tweede halfzin, met de eerste verbonden door de coniunctie atque, en daarbij, en ook, waarin de derde bede is vervat, cumulatief ten opzichte van de in r. 1 verwoorde beden omdat het hier een bede in de eschatologische dimensie betreft, namelijk voor de eeuwigheid.
Fiat, moge deze [oblatio] worden/zijn, gezegde in 3e pers. enkelvoud coniunctivi præsentis activi van fieri met als subject de in r. 1 genoemde oblatio.
Causa remunerationis æternæ: prædicaatsnomen bij het gezegde/koppelwerkwoord fiat, samengesteld uit de nominativusvorm causa gevolgd door twee congruerende genitivusvormen (obiectivus) .
Tuam exsequentibus voluntatem, voor hen die uw wil volbrengen / doen – bijwoordelijke bepaling, opgebouwd door de dativusvorm meervoud (dativus commodi, van voordeel) van het tegenwoordig deelwoord exsequens die gelezen moet worden als verwijzend naar het nos in regel 1 en door de congruerende accusativusvormen tuam voluntatem. Opnieuw een fraaie hyperbaton aan het begin van r. 2 en dus parallellie met regel 1.

V o c a b u l a r i u m
Oblatio, - nis f., offerande, offer, gave, substantivum bij offerre, obtulki, oblatum met betekenissen als tegemoet brengen, voor ogen stellen, aanbieden, offeren.
Mundare, - avi, atum, reinigen, en in het passivum: rein worden.
Verwante substantiva:  mundatio, onis, reiniging; munditia, æ, en mundities, -iei f. reinheid.
Het adiectivum mundus, a, - um betekent 1. zuiver, rein, zindelijk 2. smaakvol, keurig.
Niet te verwarren met het substantivum mundus, -i met betekenissen als 1. opschik, tooi 2. wereld, heelal 3. aardbol, aarde 4. Mensdom.
Renovare, - avi, atum, vernieuwen , herstellen, verkwikken met bijbehorend substantief renovatio, -onis. (“renovatie”).
Remuneratio, -onis f., vergelding, beloning, salaris, compensatie (oorspronkelijk een geschenk teruggeven aan de schenker).
Exsequor, executus sum dep. 3, bedienen, voltrekken, uitvoeren (In onze taal afleidingen als executie, executief enz.).
Voluntas, atis f.,  1. wil, het willen; 2. wens, begeerte, verlangen 3. wilsuiting, raadsbesluit, 4. inzicht, voornemen 5. laatste wil, testament 6. vrije wil, bereidwilligheid 7. welwillendheid, bereidheid. Voluntas hoort tot het verbum velle, volui. Fiat voluntas tua : uw wil geschiede (Pater Noster).
Voluntate betekent vrijwillig, bereidwillig, graag.

C o m m e n t a a r
Het begrip oblaat (van oblatus = opgedragen) heeft in de monastieke geschiedenis betrekking op  jongens of meisjes die in de middeleeuwen  (vóór de 11e eeuw) door ouders of verwanten aan abdijen en andere kloosters werden overgedragen om te worden opgevoed als voorbereiding op een intrede of voor een kerkelijk ambt. Vanaf de 12e eeuw raakte deze institutie in onbruik en werd uiteindelijk door het Concilie van Trente (1525-1563( definitief afgeschaft.
Uit de Vita van de H. Gertrudis de Grote (van Eisleben of Helfta) + 1302 (abdis en mystica) is bekend dat zij vanaf haar vijfde jaar in het cisterciënserinnenklooster van Helfta verbleef waar zij onder leiding van haar lerares de H. Mechtild van Hackeborn + 1299 een voortreffelijke vorming kreeg in de theologie en het Latijn.
De H. Hildegardis werd geboren als tiende kind van graaf Hildebert van Bermersheim.  Voor haar opvoeding werd ze op haar achtste overgedragen aan de zorg van Jutta von Sponheim, abdis van het zusterklooster te Disibodenberg, dat ressorteerde onder een groter klooster van benedictijner monniken. Ze leerde van Jutta Latijn, enkele van de middeleeuwse artes liberales, het lezen en interpreteren van de psalmen en andere Bijbelteksten, de liturgie en de Regel van Benedictus. Al op haar vijftiende jaar legt zij de gelofte af. Als Jutta in 1136 sterft, neemt Hildegard de leiding van de vrouwengemeenschap over en wordt abdis. Zij componeerde muziek en schreef boeken over theologie (Sci Vias Domini), ook over de natuur en de geneeskunst.
Ook vandaag zijn aan sommige abdijen, leken – gehuwd of ongehuwd – als oblaten of donaten verbonden die, in de wereld levend, spiritueel  in harmonie leven met de in die abdijen gevolgde kloosterregel en die in plaats van religieuze geloften een oblatie of toewijding aan de abt/abdis afleggen, waarbij zij zich binden aan bepaalde gebedsverplichtingen en soms kloosterlijk ondersteunende taken op zich nemen.
Het begrip oblatio komt negen maal voor in de oraties super munera en wel op de zondagen I, VI, XIV, XVIII, XXII, XXIV, XXVI, XXVIII en XXXI door het jaar. In het Nieuwe Testament verwijst oblatio eerstens naar het offer van Christus op Calvarië : “Tradidit semetipsum pro nobis oblationem et hostiam Deo in odorem suavitatis” - Hij heeft zich voor ons overgeleverd als offergave en slachtoffer, God tot een lieflijke geur” (Ef 5, 2) en van de offerande op Calvarië naar de offerande in de H.Mis “…omnes differentias hostiarum una Corporis et Sanguinis tui implet oblatio” - het enige Offer van uw Lichaam en Bloed vervangt volledig de veelheid aan offers, (Leo Magnus, Sermo 59, lect. 9, 14 sept.) en vervolgens naar de giften die daartoe door priester en gelovigen worden aangeboden: “Hanc igitur oblationem servitutis nostræ, sed et cunctæ familiæ tuæ…”- Dit offer van ons, uw dienaars, en van allen die U toebehoren (Canon Romanus), en “Ascendat ad te, Domine, nostræ devotionis oblatio”- Heer, moge het offer dat wij U met toewijding brengen tot U opstijgen (Gebed over de gaven van 15 aug.).
Het gebed van deze zondag vraagt dat het Offer “ons mag zuiveren en vernieuwen” en dat het “oorzaak moge worden voor een eeuwige beloning”. De gevraagde objecten zijn de actuele effecten van het Offer (zuivering en vernieuwing) in de tijd en voortgaand, de effecten die nog in de toekomst liggen, ter vervulling in de eeuwigheid.

“Zijn lichaam droeg Hij op het altaar van het kruis op aan God, zijn Vader, als slacht-offer tot onze verzoening. Zijn Bloed vergoot Hij als losprijs en tegelijk als reinigingsbad, opdat wij, vrijgekocht van een ellendige slavernij, van al onze zonden zouden gereinigd worden. (…) Geen sacrament is heilzamer dan dit, waarin wij gezuiverd worden van onze zonden, waar de deugden worden vermeerderd en de geest wordt gevoed met een overvloed van allerlei geestelijke gaven” (Thomas van Aquino, Opusc. 57 in festo Corporis Christi).
“Bij de viering van de aardse liturgie hebben wij al bij wijze van voorsmaak deel aan de hemelse, die in de heilige stad Jeruzalem wordt gevierd, waarheen wij als pelgrims naar toe streven. Steunend op haar apostolische traditie, die wortelt in de dag zelf van Christus’ Verrijzenis, viert de Kerk het Paasmysterie op iedere achtste dag, die daarom terecht de “Dag des Heren” wordt genoemd. Op die dag immers moeten de gelovigen samenkomen om het woord Gods te aanhoren en de Eucharistie te vieren, het lijden, de verrijzenis en de heerlijkheid van de Heer Jezus te gedenken, en God te danken, die hen heeft herboren worden tot een nieuw leven van hoop door de opstanding van Jezus Christus uit de doden. Van haar kant spoort de liturgie de gelovigen aan om, gevoed met de "paasgeheimen, eendrachtig in liefde" te zijn; zij bidt, dat "zij in hun levenswandel mogen bewaren, wat zij door het geloof hebben ontvangen". En de vernieuwing van het verbond van de Heer met de mensen in de Eucharistie dringt de gelovigen, Christus vurig lief te hebben en ontsteekt die liefde in hen. Uit de liturgie dus, en vooral uit de Eucharistie, stroomt ons de genade toe als uit een bron, en zij voert op de meest doeltreffende wijze tot die heiliging van de mensen en tot die verheerlijking van God in Christus, waarop alle andere werken van de Kerk als op hun doel gericht zijn” (Vgl. Constitutie over de H. Liturgie, IIe Vat. Conc. nrs. 8, 106, 10).
“Als wij zo de gaven van Zijn liefde hebben ontvangen, laten we dan sterven aan de zonde en in een nieuw leven wandelen voor God” (H. Fulgentius van Ruspe, Tract. contra Fabianum).
Ook de heilige apostel Paulus spoort ons aan (vgl. Rom 12, 1-2) dat wij onszelf zouden aanbieden als een levend, heilig, aan God welgevallig offer: een geestelijke eredienst, die ons past en dat wij ons niet gelijkvormig moeten maken aan deze wereld, maar ons omvormen in nieuwheid van geest, om te getuigen wat de wil van God is, wat een goede, welgevallige, volmaakte en volledige offerande is. En hij voegt eraan toe ons gedrag als christenen niet af te stemmen op deze wereld, maar andere mensen te worden, door een nieuw inzicht geleid, zodat wij kunnen onderscheiden wat God wil, wat goed is, Hem aangenaam en volmaakt. Dat is voor ons een opgave, maar ook een kans iedere dag opnieuw, met Gods genade!