woensdag 17 februari 2021

Reeks “Oratio super Munera" Aswoensdag "Het lijden van Uw Zoon gedenken"

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven”
Aswoensdag

Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie

Geef dat wij met toewijding het Lijden van Uw Zoon kunnen gedenken

T e k s t
Missale Romanum – 1970
Sacrificium quadragesimali initii sollemniter immolamus,
te Domine, deprecantes,
ut per pœnitentiæ caritatisque labores
a noxiis voluptatibus temperemus,
et, a peccatis mundati,
ad celebrandam Filii tui passsionem mereamur esse devoti.
Per Christum Dominum nostrum.
Missale Romanum – 1962
Sacrificium, Domine, quadragesimali initii sollemniter immolamus,
te Domine, deprecantes,
ut cum epularum restrictione carnalium
a noxiis quoque voluptatibus temperemus.
Per Christum Dominum nostrum.

Altaarmissaal  Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Heer, aan het begin van deze Veertigdagentijd dragen wij U dit offer op
 om U te vragen:
help ons, door daden van boetvaardigheid en liefde
onze neiging tot het kwaad te bedwingen
en zuiver ons van zonden,
zodat wij met toewijding het Lijden kunnen gedenken van uw Zoon,
Jezus Christus, onze Heer.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n

De oratio Super munera van het postconciliaire Missale Romanum 1979 is een adaptatie en uitbreiding van de oratio Super oblata seu Secreta  van het Missale Romanum 1962, welke oratie haar wortels heeft in het Sacramentarium Gelasianum Vetus, 106, Vat. Reg. lat.  316 uit de eerste helft van de 8e eeuw, alsook in het Sacramentarium  Gregorianum (Hadrianum), 38, 2, 9e eeuw en sindsdien in meer dan 50 codices is verspreid in Europa en het Britse schiereiland.
In het Missale Romanum 1962  stond deze oratie op de 1e Zondag van de Veertigdagentijd.
(Zie: E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, VIII, R-S. Brepols, Turnhout 1996, p. 120-121, nr. 5213, Br 1016)

C o m m e n t a a r

Het Gebed over de gaven van vandaag is een van de zeldzame gevallen waarbij het postconciliaire Missale Romanum een zeer oude oratie van de Romeinse liturgie sterk uitbreidt. Aan de oude bede om matiging voegt het een zin toe, die juist op de eigenlijke betekenis van de boetetijd wijst, te weten: et, a peccatis mundati,
ad celebrandam Filii tui passsionem mereamur esse devoti

Hier worden de gelovigen uiteindelijk aangespoord de gedachtenis van het verzoenende Lijden van Christus met toewijding te vieren.
De gewone telling van de veertig dagen begint op Aswoensdag en loopt tot Witte Donderdag. De drie laatste dagen van de Goede Week vormen met Pasen het Triduum Pascale met het mysterium van het lijden en de Verrijzenis van Christus, “het Paasmysterie”, dat in de vernieuwde liturgie sterk wordt geaccentueerd. De veertig dagen vormen de voorbereiding op de viering van het Paasmysterie. Nog juister zou het daarom zijn geweest als de oratie zou zeggen “…zodat wij met toewijding het Lijden en de Verrijzenis kunnen gedenken van uw Zoon, Jezus Christus”.

Voorwaarde voor de gevraagde genade is de reiniging van zonden, die door “daden van boetvaardigheid en liefde” wordt bewerkt. De Latijnse tekst paart hier “pænitentia” aan “caritas”, verzoenende versterving aan liefde. De mens die door zonde straf heeft opgelopen spant zich door middel van vrijwillig op zich genomen verstervingen in tot noodzakelijke uitboeting, waarbij het voor hen die geloven vanzelfsprekend is dat hun vaste hoop op vergeving en kwijtschelding berust op het deelnemen aan het verlossende Lijden van de Heer en het daardoor te delen in de Verrijzenis.
Onlosmakelijk met de praktijk van boete en verzoening is de nieuwe, in de liefde gelegen,  toewending naar God verbonden. Terecht bidt de oratie om deze liefde, want God alleen kan deze schenken. Voor de zondaar bestaat er geen grondiger ommekeer dan de liefde, en niets geeft meer zekerheid dan dat God de liefde van de zondaar met Zijn liefde beantwoordt. (zie ook de wederkerigheid besproken in de oratio super munera van de achtste week door het jaar). Daarbij omvat het begrip liefde - die van het hart en die van de dagelijkse praktijk - de gehele omvang van het belangrijkste gebod, ook de naastenliefde, die God in Zijn goedheid aan de liefde tot God gelijkstelt: “Wat gij aan de minsten van Mijn broeders  hebt gedaan, hebt gij aan Mij gedaan” (Mt 25, 40). “Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb”, Joh 13, 34.
Zoals de hoop van de boete berust op de vereniging met het Lijden van Christus, zo ook de hoop van de liefde. De Dood van Christus aan het kruis was immers de hoogste en oneindige daad van liefde.
Wanneer  boete en liefde de reiniging van zonden bewerken, vormen deze de beste denkbare gesteltenissen voor het opgaan naar de viering van  het Paasmysterie.
In de [nog niet uitgebreide] oorspronkelijke vorm van deze oratie was er nog geen sprake van boete en liefde, veeleer van het eigenlijke vasten:  “restrictio epularum carnalium”, matiger gebruik van voedsel voor het lichaam”. Deze bede van de oervorm bleef behouden: “ut a noxiis voluptatibus temperemus”, om onze neiging tot schadelijk genot te bedwingen. Hiermee bedoelt het gebed het genot dat door onmatigheid  strafwaardig, dat wil zeggen zondig wordt. Tegenover  zulke “intemperantiæ” (onmatigheden) moet de christen met de hier aan God gevraagde genade van “temperantia” (matigheid) bij alle aardse genietingen, van zonde vrij blijven of vrij worden. De oratie dateert uit de tijd dat het manicheïsme, rigide ketterse uitwas van het christelijke denken,  nog sterk werd gepraktiseerd. Men had de stellingname: elke aards genot is zondig kunnen verwachten. Toch staat dat er niet. Het gaat om matiging.  Dat zowel het eigenlijke vasten zoals in het oorspronkelijke gebed, als ook boete en liefde van de postconciliaire versie zeer geëigend zijn om de gevraagde matiging te dienen, is duidelijk.

Wat  daar over het overdreven en dus zondig genot wordt gezegd, zou ook in een verhandeling van stoïcijnse zijde (hebben) kunnen staan.  Maar zelfs wanneer de uitbreiding van de oratie met verwijzing naar het Lijden van Christus ontbreekt, is er nog altijd de aanvangszin van het gebed, die heel de bede terugvoert op het Eucharistische Offer, dat evenals de christelijke oervorm van deze oratie, ook de bede van het Gebed over de gaven in christelijke zin toont: “aan het begin van deze Veertigdagentijd vragen wij U door dit offer

ons te helpen door daden van boetvaardigheid en liefde onze neiging tot het kwaad te bedwingen en zuiver ons van zonden”. Wij wensen U een zalige viering van de Veertigdagentijd die ons ieder jaar opnieuw als een kans gegeven wordt tot heil van onze onsterfelijke ziel.