zaterdag 18 december 2021

“Oratio super munera - Gebed over de gaven” Vierde zondag van de Advent Moge de Geest, wiens kracht Maria heeft overschaduwd, ook deze gaven heiligen.

 Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
Moge de Geest, wiens kracht Maria heeft overschaduwd,
ook deze gaven heiligen
In l e i d i n g
Vanaf vandaag, 17 december, horen we in de laatste week vóór Kerstmis de geliefde O-antifonen zingen die het Magnificat in de Vespers omlijsten.  De teksten en de daarin vervatte beelden intensiveren de voorbereiding op Kerstmis gedurende de laatste zeven dagen. De O-antifonen werden en worden in de liturgie met bijzondere plechtigheid gezongen. Alle zeven antifonen hebben niet alleen hetzelfde incipit “O”, dezelfde melodie, maar ook de structuur van het Romeinse collectegebed: 1. Aanroeping, waarmee de komende Heer in een eigen beeld of titel wordt aangeroepen, bijvoorbeeld O Wijsheid, O Wortel van Jesse enz. 2. Relatieve zin, waarin dit beeld in een aansluitende zin nader wordt verklaard en 3. De bede om verlossing , ingeleid door het verlangende en dringende “Veni”, met een sterk, aandringend melodisch reliëf.  De O-antifonen vormen als het ware de samenvatting van alle voorspellingen over de Verlosser in een zich ontwikkelende, opwaartse lijn.
Sinds de liturgiehervorming van Vaticanum II zijn de O-antifonen ook opgenomen in het Romeins Missaal en hebben zij hun plaats vóór het Evangelie.
Als de tijd het toelaat proberen we vanaf 17 december de O-antifonen op dit weblog beknopt te bespreken in een afzonderlijke reeks.

De Latijnse tekst bidt om heiliging van de op het altaar geplaatste gaven en niet zoals in de brontekst om aanvaarding. Vermoedelijk moest worden duidelijk gemaakt dat de “munera” de nog niet geconsacreerde gaven zijn. Een tekstverandering onderging ook het accent van lof op Maria in de relatieve zin: “qui beatæ Mariæ viscera splendoribus suæ virtutis replevit”. Het Missale Romanum 1970 zegt eenvoudig “qui beatæMariae viscera sua virtute replevit”, mogelijk op grond van een steeds weer opnieuw te constateren nuchterheid, die in de Nederlandse versie versterkt te bespeuren is. Al met al schijnt hiermee het literaire metrische karakter van de Romeinse oratie in de richting naar een meer prozaïscher gehalte te zijn verschoven.
De Nederlandse versie geeft “replevit” weer met “heeft overschaduwd”, blijkbaar om de passage van Lukas 1, 35: “Spiritus sanctus superveniet in te, et virtus Altissimi obumbrabit tibi”- De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen, recht te doen. De oude versie had wellicht de gedachte van de oude Mariaprefatie voor ogen: “Door de Heilige Geest overschaduwd … heeft zij ...het eeuwige Licht over de wereld uitgegoten”. Daarom sprak de oude versie niet enkel van “virtus” – kracht van de Heilige Geest, maar van “splendoribus suæ virtutis”, schittering van Zijn kracht.
Het motief van het Gebed over de gaven met de parallellen: Eucharistie – Maria, is oeroud en voor de hand liggend. Zo verklaart bijvoorbeeld de kerkvader Justinus (ca 150) de H. Eucharistie theologisch vanuit het thema van de Menswording. Volgens zijn theologie ziet hij in de Heilige Geest, de Bewerker van beide mysteries , de Logos, het goddelijke Woord (Apologie I aan keizer Antonius Pius, hfdst.  7, 366).

T e k s t
Missale Romanum – 1970
Altari tuo, Domine, superposita munera Spiritus ille sanctificet,
qui beatæ Mariae viscera sua virtute replevit.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
God, moge de Geest, wiens kracht Maria heeft overschaduwd,
zodat zij moeder werd van de Heer,
ook de gaven heiligen die wij op uw altaar hebben neergelegd.

Werkvertaling
Moge, Heer, de Geest (lett. die Geest) de op Uw altaar geplaatste gaven, heiligen,
die de schoot van de heilige Maria met Zijn kracht heeft vervuld ( lett.: gevuld).

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
Het Gebed over de gaven in het postconciliaire Romeinse Missaal is, met enige tekstveranderingen, gebaseerd op een oude oratie, genoteerd in het Sacramentarium Triplex, 554, een driedelig middeleeuws liturgisch boek onder redactie van de monniken van de abdij Sankt Gallen, Zwitserland, samengesteld tussen 890 en 920. Deze codex bevat talrijke handschriften in gebruik op het Europese vasteland en in Engeland. (Zie: E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, I, A-C. Brepols, Turnhout 1992, p. 131,nr. 247).  

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
1. Altari tuo, Domine, superposita munera Spiritus ille sanctificet,
2. qui beatæ Mariae viscera sua virtute replevit.
De oratie van vandaag bevat geen echte grammaticale mysteries: deze bestaat uit één enkele zin, opgebouwd door een hoofdzin (r. 1) gevolgd door een relatieve bijzin (r. 2).
Domine, [o] Heer, anaklese, aanspreekvorm in de vocativusvorm.
Sanctificet, Hij moge heiligen; het verbum in de coniunctivusvorm vanwege het wenskarakter (coniunctivus optativus).
Spiritus ille, subject bij het verbum in twee congruerende nominativusvormen. Ille is een pronomen demonstrativum, aanwijzend voornaamwoord. Hier fungeert het als versterking om de werking van de H. Geest bij de Incarnatie / Menswording ten volle te benadrukken. Literair mooi is de positie van ille achter Spiritus.
Superposita munera, de [boven op het altaar] geplaatste gaven – object van het verbum in twee congruerende accusativusvormen, onzijdig meervoud. Het participium perfecti passivi is hier bijvoegelijk gebruikt.
Altari tuo, bijwoordelijke bepaling van plaats (locativus) in twee congruerende ablativus-vormen. De positie van altari tuo aan de kop van de oratie benadrukt de functie van het altaar naast de offergave in dit gedeelte van de H. Mis, de Eucharistische dienst.
Qui, die – verwijst als pronomen relativum, betrekkelijk voornaamwoord, naar het antecedent Spiritus ille en leidt de relatieve zin (r. 2) in.
Replevit, 3e persoon indicativus perfecti activi van het verbum replere, -evi,-etum, vanwege de historische feitelijkheid van dit heilsmysterie.
Sua virtute, door zijn kracht – bijwoordelijke bepaling in twee congruerende ablativusvormen (ablativus instrumentalis, van middel).
Beatæ Mariae viscera – object van het verbum replevit, op te splitsen in de accusativusvorm viscera, vergezeld van tweee congruerende genitivusvormen ter nadere duiding. Ook hier is de plaatsing van de genitivusvormen stilistisch mooi.
Regel 1 van de oratie bevat de alliteratie superposita…Spiritus…sanctificet. Alliteratie wordt ook letter- of stafrijm genoemd (‘staf’ betekent letter) waarbij de beginmedeklinkers van twee of meer beklemtoonde lettergrepen of woorden gelijk zijn.
Opvallend zijn voorts de lange a-klanken. Er is een theorie dat het zingen van de  lange a het hart opent. Bij het zingen van de Oratio super munera zou dat, als deze theorie klopt, bijzonder mooi zijn.
V o c a b u l a r i u m
De gebruikte woorden in de oratie zijn helder en niet gecompliceerd.
De woordenboeken geven bij viscera: “inwendige delen van het lichaam, inwendige organen, ingewanden (de meer edele delen zoals hart, longen, lever, alsook de niet-edele delen zoals maag, ingewanden)”. Zelfs in klassiek taalgebruik: “de vrucht van de schoot, spruit, kroost, nakomeling, kind.
Repleo, opnieuw vullen, aanvullen, bijvullen, volmaken, compleet maken, en dus ook opvullen, invullen. Voor replevit in de oratie zouden we dan kunnen vertalen  de viscera, de schoot van Maria “opvullen”, “volmaken”. Maar tegelijk moet ook de dimensie van “compleet maken”niet worden losgelaten. Er wordt immers niet alleen verwezen naar de wonderlijke conceptio van Maria door de kracht van de Heilige Geest door Wie het “Woord Vlees is geworden” maar ook naar de laatste dagen dat zij de Heer droeg en Hem ter wereld bracht.
De Nederlandse versie steriliseert de Latijnse oratie, zoals boven gezegd. Het Latijn is aardser en plastischer, in zekere zin meer “reëel”. De Nederlandse versie heeft “Maria geheiligd” terwijl het Latijn “de schoot van de – beatæ Mariæ – heeft gevuld.
In de Latijnse oraties wordt aan de persoon van Maria dikwijls het adjectief “beata” met de betekenis van “sanctus’ – heilig, toegevoegd. Hiermee nam de vroeg christelijke Kerk, zeker tot en met de periode van de H. Augustinus, afstand van de heidense cultus waarin de keizer het predicaat sanctus werd toegekend. Dat gold ook bijvoorbeeld voor het uit het Grieks afkomstige begrip “presbyter”- priester, dat in plaats van het heidense “sacerdos” werd ingevoerd. Voor de heidense begrippen “antistes” en “pontifex”- bisschop, werd de Griekse paralel “episcopos” gebruikt. Na het uitroepen van de christelijke religie tot staatsgodsdienst door keizer Theodosius I in het edict van Tessalonica in 380, waardoor het heidendom verder in verval raakte, werden bovenstaande begrippen door elkaar gebruikt omdat de associatie naar de Romeinse keizerlijke titels geleidelijk was weggesleten.
C o m m e n t a a r
Met deze vierde zondag van de Advent komt Kerstmis dichterbij en horen we het Gebed "over de gaven" reeds in het licht van Kerstmis. Christus kwam met Zijn Licht de wereld en de geschiedenis binnen "in de volheid der tijden" (Gal 4,4) en bracht de vele profetieën die Zijn komst voorzegden, tot vervulling. Maria, die haar Kind draagt, is vanuit het sacramenteel / liturgische oogpunt van de Advent, werkelijk “repleta”... vol van... compleet gemaakt. In de H. Mis heeft de priester inmiddels onze gaven van brood en wijn op het altaar geplaatst. Voordat hij het gebed van de dag zegt, geven de rubrieken aan dat de priester zich moet richten tot het volk en zeggen: "Bidt, broeders en zusters, dat mijn en uw offer aanvaard kan worden door  God, de almachtige Vader." De wijze waarop de priester het offer opdraagt en de wijze waarop de aanwezige leken hun offers opdragen zijn kwalitatief verschillend. De hoedanig-heid is anders. Allen evenwel  worden geroepen tot actieve deelneming.
Werkelijke "actieve deelname" is eerst en vooral innerlijk actieve deelname, niet in de zin van het oppervlakkigere begrip  van alleen uiterlijke of fysiek actieve deelname (zoals het uitvoeren van dingen, zingen, klappen, enz.). Innerlijke actieve deelname leidt tot uiterlijke, lichamelijke expressie, maar de eerste voorwaarde voor actieve deelname is innerlijk actieve ontvankelijkheid. Er is niets "passief" aan! Tijdens een liturgische viering kan iemand zingen, rondlopen of materialen dragen, maar deze handelingen zijn zinloos zonder innerlijke met de uitwendige handeling corresponderende activiteit. Je kunt allerlei dingen doen met je geest en ver afdwalen. Hebt u uzelf nooit betrapt  op neuriën, zingen (misschien zelfs in de kerk) en zich vervolgens plotseling gerealiseerd dat u al een tijdje aan het denken was over boodschappen of het voeden van de hond? Voor de toeschouwer zijn de uitgesproken woorden juist, maar innerlijk was u er helemaal niet bij.
Mensen verschillen van dieren doordat zij met verstand zijn begaafd en een vrije wil hebben. Er zijn menselijke processen zoals spijsvertering en ademhalen en andere handelingen die wij verrichten “op de automatische piloot” bijvoorbeeld om te overleven. Wij onderscheiden ons van dieren door besluiten die wij nemen door kennis en keuze. Hoe meer we doen met ons verstand, hoe meer onze actie te beschouwen is als specifiek menselijk handelen ongelijk aan dat wat dieren doen.
Tijdens de Heilige Mis nemen wij actief deel, te weten als mens, bereid en liefdevol. Met hart en ziel zijn we betrokken op het Sacrament in het kader van de liturgie. We staan ervoor open door waar te nemen door onze ogen, onze oren, maar bijvoorbeeld ook door de geur van wierook. Duidelijk wordt dat hier iets bijzonders, iets uitzonderlijks gebeurt dat onze onverdeelde actieve aandacht vraagt en dat niet gescheiden maar wel onderscheiden is van het dagelijkse leven van alle dag. Actieve deelname vraagt niet dat de participant “iets mag doen”. Actieve deelname vraagt dat de  gelovige de liturgie mee beleeft – doordat hij er met zijn gedachten bij is, duidelijk meebidt als dat wordt gevraagd, en ook in knielen, staan en zitten uitstraalt dat hij mee-leeft. Wie zo uitwendig meeleeft, zal ook inwendig ervaren wat dat voor hem doet – voor hem be-tekent. Wij worden “andere mensen” “met een nieuwe visie” zoals een niet heel erg fraaie Nederlandse vertaling luidt. Of zoals de H Benedictus zegt in zijn regel over het getijdengebed: We moeten het koorgebed zo bidden dat ons hart in overeenstemming is met hetgeen zij zingen (hoofdstuk 19 Regel H. Benedictus).
Wij worden in de H. Mis uitgenodigd om actief deel te nemen door te ontvangen. Wij ontvangen Gods Blijde Boodschap in het Evangelie, wij ontvangen vergeving van zonden door het uitspreken van de schuldbelijdenis (kerkrechtelijke vereisten rondom het Sacrament van Boete en Vergeving even daargelaten), wij ontvangen de H. Communie. Als het gebed over de offergaven wordt uitgesproken door de priester verenigen wij door dat mee te bidden ons offer met dat van de priester aan het altaar  waar brood en wijn worden tot Lichaam en Bloed van Christus zelf, de ware en levende God, het Goddelijk Kind dat komt met Kerstmis. In die geest wensen wij onze lezers een zalige en gelukkige opgang naar het Kerstfeest.
(Onder dankzegging deels ontleend aan teksten van father J. Zuhlsdorf (WDTPRS), J. Pascher, Die Orationen des Missale Romanum Papst Paul VI. I. Tl. en anderen.