maandag 22 november 2021

Liturgia Horarum 22 november H. Caecilia, maagd en martelares


Zingt het uit voor God in gejubel.

 
‘Huldigt de Heer met uw citerspel en speelt voor Hem op de harp. Zingt voor de Heer een nieuw gezang’ (Ps. 33 (32), 2-3).
Legt de oude mens af: gij kent toch het nieuwe lied? Er is sprake van de nieuwe mens, het Nieuwe Testament, het nieuwe lied. Het nieuwe lied behoort niet aan de oude mens; dat leren alleen maar ‘nieuwe mensen’ die de ‘oude mens’ hebben afgelegd, en vernieuwd door de genade van het doopsel nu reeds behoren tot het Nieuwe Testament, met andere woorden: het rijk der hemelen. Daarheen smacht al onze liefde en zij zingt een nieuw lied. Zij moet een nieuw lied zingen, niet met de stem, maar met het leven.

Zingt voor Hem een nieuw lied; zingt goed voor Hem. Iedereen vraagt zich af hoe hij voor God moet zingen. Zingt voor Hem, maar zonder wanklank. God kan het niet verdragen dat zijn oren onaangenaam worden getroffen. Zingt dus goed. Als men u ten overstaan van een bekwaam musicus voorstelt: doet hem nu eens een genoegen met uw zang, dan aarzelt gij, zonder enige muzikale scholing, te zingen, uit vrees te mishagen aan de kunstenaar. Want de kunstenaar verwijt u wat de ongeschoolde niet opmerkt in u. Wie zou voor God goed kunnen zingen, voor Hem die zo kan oordelen over de zanger, voor Hem die alles zo nauwkeurig onderzoekt, voor Hem die zo waarneemt? Wanneer kunt gij een zangstuk van zo’n verfijnde smaak aanbieden dat gij dat uiterst volmaakte oor in niets zoudt mishagen?

Ziet nu eens hoe de Heer u bijvoorbeeld de wijze van zingen aangeeft; zoekt niet naar woorden, alsof gij duidelijk kunt maken hoe gij God zoudt behagen. Heft een jubelzang aan. Dat is pas goed zingen voor God: een jubelzang aanheffen. Wat is dat: een jubelzang aanheffen? Inzien dat het onmogelijk is de zang van het hart onder woorden te brengen. Want zij die zingen bij een graan- of wijnoogst, of ook bij inspannend werk, laten, na eerst in gezangen hun feestvreugde te hebben uitgedrukt, vervuld van zoveel vreugde dat zij niet in staat zijn die onder woorden te brengen, de lettergrepen van de woorden terzijde en gaan op in een jubelzang.

De jubelzang is een bepaalde zang die uitdrukt dat het hart iets voortbrengt dat het niet onder woorden kan brengen. Bij wie past nu deze jubelzang beter dan bij de onuitsprekelijke God? Onuitsprekelijk immers is Hij, die men niet onder woorden kan brengen; en als gij Hem niet onder woorden kunt brengen en toch niet mag zwijgen, wat rest u anders dan dat gij jubelt, dan dat het hart juicht van woordeloze vreugde en dat de onmetelijke vreugde zich niet houdt aan de begrenzing van de lettergrepen? ‘Zingt het dus voor Hem uit in gejubel’.

Uit het commentaar van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430), op psalm 33 (32)