dinsdag 1 december 2020

Advent - Ad te levavi animam meam


Engel die de apostel Johannes de heilige Stad Jeruzalem toont (Apoc 21,9-10)

Ad te levavi animam meam, Deus meus, in te confido, non erubescam.
Tot U, mijn God, verhef ik mijn ziel, op U vertrouw ik, ik zal niet beschaamd worden.
De Introitus van de komende zondag, de eerste zondag van de Advent, die begint met Psalm 24 (25) omvat in feite heel het verlangen, heel het bidden en het streven van de tijd die de Kerk en ieder van ons voorbereidt op de drie Komsten van Jezus. Het is het herdenken en opnieuw beleven van de eerste komst van de Heer Jezus in de geschiedenis, de komst in genade bij het ontvangen van de H. Communie en de komst op het einde der tijden. Karakteristiek voor de komende Advent, het begin van het nieuwe liturgische jaar, geldt de Introitus ook voor heel ons leven en de vervulling ervan.

Elk jaar opnieuw presenteert en beleeft de H. Kerk in de liturgie de geschiedenis van onze verlossing en de mysteries van het leven, de dood, de verrijzenis en de wederkomst van de Heer.
Ten opzichte van het vorig jaar heeft ons leven steeds opnieuw grote of kleinere veranderingen ondergaan en zo staan wij steeds opnieuw op een andere en nieuwe manier tegenover de onveranderlijke mysteries van het geloof.

Alle lezingen van deze eerste Adventszondag zijn vol van de gedachten van het zich bewust wenden tot God en een opnieuw op willen breken: “Komt, laat ons optrekken naar de berg van de Heer, naar de tempel van Jacobs God” (1e lezing: Jes 2, 1-5). Psalm 122 bezingt het pelgrimeren naar de heilige stad Jeruzalem  en de apostel Paulus spoort ons aan uit de slaap op te staan en ons te wapenen met het licht (2e lezing, Rom 13, 11-14) opdat de heer des huizes, Christus, ons niet slapend aantreft, wanneer Hij terugkomt (Evangelie Mt 24, 37-44).  Ook de oratie van de dag neemt de beweging van het Christus tegemoet gaan op:  Geef ons de bereidheid Christus, die komende is, tegemoet te gaan met werken van gerechtigheid en ons door daden van liefde voor te bereiden op zijn komst.

Heel ons vertrouwen op deze genade en in de vaste hoop, dat Hij die was, zeker zal komen, kan worden samengevat in het mooie vers: “Respicite et levate capita vestra, quoniam appropinquat redemptio vestra” – Sla uw blik op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing is nabij! (Lezingenofficie Liturgia Horarum).

De liturgie van de Advent is doortrokken van dank, vertrouwen en smeken. Dank voor de eindeloze barmhartigheid die God ons door zijn Menswording heeft bewezen en het gebed dat Hij ons zijn bescherming mag schenken wanneer Hij terugkomt.

Een onbekende schrijver bezingt het oneindige erbarmen van God dat ligt in de Menswording van zijn Zoon:
“Nu is het de tijd, broeders en zusters, om het erbarmen en de minzaamheid van God te bezingen! Want het is de Advent van de Heer, die was en zal komen, Hij, die almachtig is.
Waarom komt Hij? Opdat zij, die Hem niet kenden, Hem nu leren kennen; opdat zij die niet geloven, zullen geloven; opdat zij die Hem veronachtzaamden, Hem met eerbied zullen bejegenen; opdat zij die Hem niet beminden, Hem gaan beminnen.

Zo kwam Hij, die volgens zijn goddelijk Wezen al in de wereld was, nú met zijn aanminnige genade, opdat Hij als Mens herkend, als God geloofd, als machtig gevreesd en door de gelovigen bemind zou worden.

Als Mens verscheen Hij, bekleed met onze zwakheid, maar in zijn wonderen God: machtig in zijn gezag over de demonen, goedig en barmhartig wanneer hij de zondaars weer in zijn genade aanneemt; menselijk was zijn honger, goddelijk de broodvermenigvuldiging; menselijk zijn slaap in de vissersboot, goddelijk zijn bevel aan wind en water. Menselijk was zijn sterven, goddelijk was Hij bij het opwekken van Lazarus, de dochter van Jaïrus en de zoon van de weduwe van Naïm. Met zijn gezag joeg Hij de handelaars de tempel uit; in zijn goedheid trok Hij zich tollenaars en zondaars aan. Met zijn almacht joeg Hij demonen schrik aan en goedig sprak hij de vrouw die van echtbreuk werd beschuldigd, vrij.
Tenslotte vielen de soldaten die Hem gevangen wilden nemen voor zijn majesteit op de grond en liefdevol genas Hij het oor van de knecht Malchus.
Dit alles behoort bij de minzaamheid van zijn eerste Komst.

Omdat uw goedheid  bij uw eerste Komst zo groot was, wil ik U bezingen, Heer.
Barmhartigheid was het dat U Mens hebt willen worden om onze zwakheid op U te nemen.
Alles welde op uit de bron van uw barmhartigheid”.

In de psalmtekst van de Introitus Ad te, Domine, levavi (Ps 24[25]) is de bidder zich ook bewust van eigen zwakheid, fouten en tekorten: “Herinner u niet het kwaad van mijn jeugd, maar denk aan mij met erbarmen” (vers 7) en rekent hij op vergiffenis (vers 11): “Gij zult om uw Naam, Heer, mijn zonden vergeven, ik weet dat ik zwaar heb misdaan” en (vers 18) “Zie toch mijn ellende, mijn zwoegen, vergeef mij wat ik misdeed”.

Geven we dan gehoor aan de oproep van de H. Paulus in de lectio brevis van de 1e Vespers  van deze zondag (Rom, 13, 11-12): “Het uur  om uit de slaap te ontwaken  is reeds aangebroken. Ons heil is dichterbij dan toen wij tot het geloof kwamen. De nacht loopt ten einde. Laten we ons dus ontdoen van de werken der duisternis en de wapenrusting van het licht aantrekken. Laten we ons behoorlijk gedragen als op klaarlichte dag […] Bekleedt u met de Heer Jezus  Christus en koestert niet langer zondige begeerten”. 

De weg die we willen inslaan is duidelijk: als mensen van het licht willen we leven overeenkomstig het klare daglicht en als mensen van barmhartigheid openstaan voor allen die op onze hulp wachten. Ook moeten we het doel waarvan het Evangelie spreekt goed in het oog houden: de Heer komt om te oordelen, plotseling, onverwacht, op een niet vermoed uur: zijn we dus waakzaam, gereed én voorbereid. Laten we ons dus wekken uit de slaap van moeheid en verkeerde gewoonten. De oproep van Johannes de Doper die door heel de Adventsliturgie klinkt, kondigt een nieuwe weg aan, dat we de Heer mogen ontmoeten, van Wie wij zingen dat Hij heil en redding met zich meebrengt.
Vandaag roept de Heer ons als een Vriend en goede Herder, morgen kan Hij ons als Rechter roepen. Laat ons met grote bereidwilligheid op zijn uitnodiging ingaan en ons volledig open stellen voor zijn liefdevolle roep. Dan zullen we ook bij de laatste oproep, als de bazuinen klinken, niet hoeven te vrezen, maar zal dat een blijde boodschap zijn: “Levate capita vestra,

ecce appropinquat redemptio vestra”.