dinsdag 14 september 2021

15 september Liturgia Horarum Onze Lieve Vrouw van Smarten

Uit de Preken van de H. Bernardus, abt

Naast het kruis stond zijn Moeder

Het martelaarschap van de Maagd wordt ons voor ogen gebracht zowel in de profetie van Simeon als in de geschiedenis van het lijden des Heren. Over de kleine Jezus zei de heilige grijsaard:  Dit Kind is bestemd tot een teken, dat weersproken wordt, en uw eigen ziel, zei hij tot Maria, zal door een zwaard worden doorboord.

Waarlijk, o zalige Moeder, het zwaard heeft uw ziel doorboord. Want alleen maar door uw ziel te doorboren, zou het het vlees van uw Zoon doordringen. Immers, nadat uw Jezus – weliswaar de Jezus van allen maar speciaal uw Jezus – de geest had gegeven, raakte de wrede lans, die Zijn zijde opende – zelfs de gestorvene niet sparend, die hij niet kon schaden – in het geheel niet zijn ziel, maar doorboorde ongetwijfeld úw ziel. Zijn ziel toch was daar niet meer, maar de uwe kon niet aan de lans ontkomen. Het geweld van de droefheid dus doorboorde uw ziel, zodat wij u niet ten onrechte méér dan Martelares noemen, omdat namelijk uw medelijden verre het gevoel van lichamelijk lijden overtrof.

Was voor u niet scherper dan een zwaard dat woord van Jezus, dat waarlijk uw ziel doorboorde en doordrong tot het raakpunt van ziel en geest, toen u hoorde Vrouw, ziedaar uw zoon? O welk een ruil! Johannes wordt u gegeven in plaats van Jezus, een dienaar voor zijn Heer, een leerling voor zijn Meester, de zoon van Zebedeüs voor de Zoon van God, een louter mens voor de ware God. Hoe zou uw allertederste ziel niet doorstoken zijn geworden bij dit woord, wanneer onze eigen ziel, hoewel die als een steen is, ons eigen hart, dat als van ijzer is, alleen al bij de herinnering aan het woord, wordt verscheurd?

Verwondert u er dan niet over, broeders, dat wij zeggen, dat Maria een martelares in haar ziel is geweest. Hij moge zich verwonderen, die zich niet herinnert ooit gehoord te hebben, dat Paulus onder de grootste misdaden der heidenen het feit rekent, dat zij zonder medegevoel waren. Dat was wel verre van het innerlijk van Maria, moge het ook verre zijn van haar dienaren.

Maar misschien zal iemand zeggen: ‘Wist zij dan niet tevoren, dat Hij zou sterven?’ Zonder twijfel wist zij dat. ‘Hoopte zij dan niet onwankelbaar, dat Hij zou verrijzen?’ Ja, en vol vertrouwen. ‘En treurde zij dan toch over de Gekruisigde?’ Ja, en in hoge mate. Overigens, wie zijt gij, broeder, of vanwaar bezit gij die wijsheid, dat gij méér Maria bewondert, die mede-lijdt dan de Zoon van Maria, die lijdt? Als Hij zelf lichamelijk kon sterven, kan zij dan niet in het hart mede-sterven? Het eerste vindt zijn oorzaak in een liefde, die bij niemand groter is geweest; ook de liefde heeft dit laatste bewerkt, een liefde, waarvan na die van Maria nooit een gelijke is geweest.

(Sermo in dom. infra oct. Assumptionis, 14-15: Opera omnia, Edit. Cisterc. 5 [1968], 273-274)