donderdag 24 december 2015

Liturgia Horarum – Getijdengebed 24 december Sint Augustinus:




De Waarheid ontspruit aan de aarde en de gerechtigheid zag neer uit de hemel
Ontwaak, o mens: voor u is God mens geworden. Sta op, gij die slaapt, en verrijs uit de doden, en Christus zal u verlichten. Voor u, zeg ik, is God mens geworden.
Voor eeuwig zoudt ge dood zijn geweest, als Hij niet in de tijd geboren was. Nooit zoudt ge van het vlees van de zonden bevrijdt zijn, als Hij niet de gelijkheid met het vlees van de zonden had aangenomen. Een eeuwige ellende had u gevangen gehouden, als niet deze barmhartigheid was geschied. Ge zoudt niet herleefd zijn, als Hij zich niet verenigd had met uw dood. Ge zoudt bezweken zijn, als Hij niet had geholpen. Ge zoudt zijn omgekomen, als Hij niet gekomen was.
Laten we blij de komst vieren van ons heil en onze verlossing. Laten we de feestdag vieren, waarop de grote en eeuwige dag uit zijn grote en eeuwige dag kwam in deze onze zo korte en tijdelijke dag.
Deze Is onze gerechtigheid, onze heiliging en onze verlossing geworden: opdat, zoals er geschreven staat: Hij die roemt, roeme op de Heer.
De waarheid dus is uit de aarde ontsproten, Christus, die gezegd heeft: Ik ben de waarheid; die uit de Maagd geboren is.
En de gerechtigheid zag neer uit de hemel: omdat de mens, die in Hem gelooft, die geboren is, niet uit zichzelf maar door God is gerechtvaardigd.
De waarheid is uit de aarde ontsproten, omdat het Woord is vleesgeworden. En de gerechtigheid zag neer uit de hemel:  omdat elke goede gave, elk volmaakt geschenk van boven neerdaalt.
De waarheid is uit de aarde ontsproten, vlees uit Maria. En de gerechtigheid zag neer uit de hemel: omdat de mens niets kan ontvangen dan wat hem vanuit de hemel gegeven is.
Laten wij, nu we gerechtvaardigd zijn door het geloof, de vrede bewaren met God: omdat de gerechtigheid en de vrede elkaar hebben omhelsd. Door onze Heer Jezus Christus: omdat de Waarheid uit de aarde is ontsproten. Door Wie wij ook toegang gekregen hebben tot die genade, waarin wij vast zijn komen te staan: door Hem ook roemen wij in de hoop op de heerlijkheid Gods.  Hij zegt niet ‘op onze heerlijkheid’ maar ‘op de heerlijkheid Gods’: omdat de gerechtigheid niet uit ons voortkomt maar uit de hemel neerzag. Aldus wie roemt, roeme niet op zichzelf maar op de Heer.
Vandaar dat voor de Heer, die uit de Maagd geboren is, de lofzang van het engelenkoor weerklonk: Eer aan God in den hoge en op aarde vrede aan de mensen van goede wil.
Vanwaar is er op aarde vrede tenzij omdat de waarheid uit de aarde is ontsproten,  dat is omdat Christus in het vlees is geboren. En Hij is onze vrede, Hij die van de twee werelden er een gemaakt heeft: opdat we mensen zouden zijn van goede wil, liefdevol verenigd door de band van de eenheid.
Laten we ons dus in deze genade verheugen, opdat onze glorie gelegen zijn in het getuigenis van ons geweten: waar we niet op onszelf roemen, maar op de Heer. Vandaar toch is gezegd: Gij zijt mijn roem, die mijn hoofd verheft. Want welke grotere genade kon God voor ons oden oplichten dan dat Hij, die een Enige Zoon bezat, Hem tot zoon der mensen maakte en aldus wederkerig het mensenkind tot kind van God maakte?
Zoek de verdienste, zoek de oorzaak, zoek de gerechtigheid; en kijk of gij iets anders vindt dan genade.
(Sermo 185: PL 38, 997-999)