zondag 20 december 2015

John Henry Newman 1801-1890 Uitzien naar Christus (7)

Slot van de preek gehouden in de Universiteitskerk te Dublin, op de 27ste zondag na Pinksteren 1856.
Uitzien naar Christus 7

Mijn Broeders, ik heb aangenomen dat wij zijn wat wij moeten zijn; maar als er één klasse of soort van mensen is in de Katholieke Kerk die in gevaar verkeren te kort te schieten in de plicht waarover ik spreek, dan zijn wij het. Als er enigen zijn  die niet wachten op hun Heer en Zaligmaker, niet waken voor Hem, niet verlangen naar Hem, geen omgang met Hem houden, dan zijn zij het, die, zoals wij, zich in het bezit voelen van, of op zoek zijn naar, hetgeen tijdelijk is. Die heilige zielen, wier verdiensten en voldoeningen hen bijna zeker van de hemel maken, zij – dat volgt uit de aard van hun staat – voeden zich met Christus. Die heilige kloostergemeenschappen van mannen en vrouwen, wier leven versterving is, krachtens hun beroepsstreving naar de volmaaktheid wachten en waken voor Hem. De armen, die tallozen die hun dagen doorbrengen in gedwongen lijden, door de strenge dwang van het lijden zien uit naar Hem. Maar wij, mijne Broeders, die in goeden doen zijn, of in de warreling van het zakenleven, of in een doolhof van zorgen, of in een storm van hartstochten, of in de wedloop om rijkdom, of eer, of stand, of in de beoefening der wetenschappen, helaas! wij zijn juist die mensen die gevaar lopen geen aandacht meer te hebben, geen honger of dorst, geen smaak voor het ware brood van de hemel en het levende water. “De Geest en de Bruid zeggen, kom. Alwie het hoort, moet zeggen, Kom. Alwie dorst lijdt, kome: alwie wil, neme het water des levens, om niet”. [1] God in Zijn barmhartigheid moge onze trage geest opwekken, en ons aardse hart ontvlammen, opdat wij geen uitzondering meer mogen zijn in zijn groot gezin, dat Hem aldoor aanbidt, looft, en bemint.


[1] Openb. 22,17.