zaterdag 19 december 2015

Johannes Ruusbroek Sacramentele beleving van Christus’ Menswording 2

Verborgen kracht van de genademiddelen

In afwachting van de middagzon die de hoge toppen overstraalt, leven wij nog in de woestijn en in het laagland beschaduwd door de bergen; wij kennen slechts in spiegelafglans, die ons voor raadsels plaatst. Evenals Christus’ Godheid in zijn mensheid schuil ging op aarde, zo gaat zijn genade-invloed onder geheimvolle tekenen verborgen: sacramenten, d.i. mysteries noemen we ze, waarvan de werkdadigheid, uit de verbondenheid met Christus gesproten en gevoed, alleen door het geloof kan worden waargenomen.
Omdat de klaarheid der Middagzon, stralend over de hemelingen, ons hier op aarde zou verblinden, wordt zij getemperd tot een morgengloren: de genademiddelen treden ons niet open en bloot met Christus’ glorie tegemoet, doch gesluierd onder het sacramentele omhulsel. Omwille dan van Christus’ verheerlijkte staat, waarvan wij de schittering niet zouden kunnen verdragen met onze nog niet verklaarde ogen “heeft Christus al zijn gaven, waar ons geestelijk leven in gelegen is, bedekt en omwonden in sacramenten en in uitwendige, zinnelijk waarneembare tekenen: zoals het heilig Doopsel, dat een toegang tot het eeuwig leven is: dat wordt toegediend in water en met de woorden, die er bij behoren. En vele andere gaven, die Christus ons in de heilige Kerk schenkt, zijn ook bedekt, elk op eigen wijze, zoals in chrisma, olie, woorden, werken, tekenen en in sacramenten, volgens vaste verordeningen naar aard en behoefte van elk van hen”. (1)
Christus is het Licht, voor de stervelingen, tijdens zijn aardse leven bedekt door zijn mensheid en thans nog door de sacramenten. Hij is eveneens de Spijze, die alle zielen voedt, op aarde wegens de staat van sterfelijkheid onder de gedaanten der H. Eucharistie en der andere sacramenten verborgen, in de hemel openbaar door zijn eigen verheerlijkte mensheid. “Al heeft God ons dezelfde spijze nagelaten, die de hemelingen genieten, zij ligt voor ons bedekt door de sacramenten en is alleen in het licht van het geloof kenbaar: want wij zijn nog toegangers (viatores) en pelgrims op de weg (naar de eeuwigheid) en wij zouden hier noch de klaarte noch de hitte noch de smaak kunnen verdragen: dat behoort aan de bewoners van het hemelrijk toe”. (2)
Hierbij merkt P. Ampe op: Deze spijs “betekent formeel, niet het eucharistisch voedsel, maar God zelf, die ons in Christus’ Mensheid tegemoet treedt, en als zodanig het voedsel der geestelijke wezens is. Dit realiseert de verheerlijkte Christus voor de zaligen in de hemel en de sacramentele  Christus voor de mens op aarde” (De Mystieke Leer van Ruusbroec, III, 417, n. 12).
Dit noemt Ruusbroec elders een komst van Christus, “die dagelijks geschiedt door vermeerdering van genade en met nieuwe gaven, nl. als de mens enig sacrament ontvangt met ootmoedig hart en zonder een beletsel aan het sacrament te stellen. Deze nieuwe genade ontvangt hij door ootmoed en door Christus’ heimelijk inwerken in de sacramenten”. (3)
Christus werkt doorheen zijn sacramenten. Hij leeft voort in de Kerk, zijn Mystiek Lichaam. Daarin is Christus’ godmenselijkheid de bron van alle genade-mededeling, en zo kan men de heilige Kerk het ‘Oersacrament’ noemen, het hoofdkanaal met de zeven bijrivieren, die de genade ‘vermiddelen’, die Christus’ leven in de gelovigen doen invloeien, initiaal in het Doopsel, ter vernieuwing, verrijking of herstel in de overige sacramenten.
In het Doopsel is het aldus Christus die doopt, naar het woord van Sint Augustinus. Bij het Vormsel vermaant Sint Cyrillus van Jerusalem zijn geloofsleerlingen, dat zij zich Christus moeten voorstellen, hen merkend met het zegel van de Heilige Geest. In het heilig Oliesel komt Christus zich barmhartig en liefdevol zalvend over de zieke neerbuigen. In de Biecht duiden de woorden zelf der absolutie uitdrukkelijk aan, dat het Christus is, die ontslaat van de zonde (want: “wie kan zonden vergeven dan God alleen? Weet dan dat Ik de macht heb”). In het Huwelijk is Christus aanwezig doordat de menselijke liefdevereniging symboliseert en betekent de geheimnisvolle vereniging met Christus en zijn Bruid de heilige Kerk. Zijn Priesters wijdt Christus zelf, hun van zijn macht en gezag, van de volheid van zijn priesterschap, het uitgekozen- en aangesteld-zijn voor de eredienst van God, mededelend door de handoplegging en de zalving. Maar op de meest verheven wijze geldt dit beginsel van Christus’ werkdadigheid in zijn sacramenten, van de Eucharistie, bron van alle andere genademiddelen, als offer en als sacrament: daar is Christus niet alleen met zijn godmenselijke kracht, maar met zijn mensheid zelf aanwezig, met zijn vlees en bloed, zijn ziel en lichaam, zijn mensheid en zijn Godheid; haar ‘sacramentele genade’ is juist de band en de eenheid met Christus’ Mystiek Lichaam.
(bewerking en vertaling dr. L. Moereels s.j.)
(1)    Een Spieghel der eeuwigher Salicheit (of: Vanden Heilighen Sacramente), III, 173
(2)    Tabernakel. Van den gheesteliken Tabernakel, II, 306

(3)     Brulocht. Die gheestelike Brulocht, I, 117-118