donderdag 2 december 2021

2 december - sterfdag Jan van Ruusbroec


Thomas a Kempis over de dood van Johannes Ruusbroec, de eerste prior van Groenendaal, klooster van reguliere kanunniken van Sint Augustinus in het zoniënwoud bij Brussel.
Johannes Ruusbroec [1293-1381] is een van de grootste mystici van de zuidelijke Nederlanden. Hij ervoer op een uitzonderlijke manier Gods tegenwoordigheid. En hij was in staat om zijn kennis van het goddelijk mysterie aan anderen mee te delen. Deze uitzonderlijk mystieke roeping werd door zijn directe omgeving algemeen erkend en gerespecteerd. Zijn invloed verspreidde zich snel over Europa, talrijke machtige en edele personen kwamen hem in Groenendaal opzoeken, klerken zowel als meesters en doctors in de theologie. Kort na zijn dood kreegt hij de bijnaam 'admirabilis' ("de wonderbare").
Ruusbroec was ook de inspirator van Meester Geert Grote [1340-1384], de initiatiefnemer voor de grote 15e eeuwse geestelijke vernieuwingsbeweging van de Moderne Devotie -  voor de oprichting en organisatie van het klooster Windesheim voor reguliere kanunniken.

De hervormer van de H.Graforde in de Nederlanden Jan van Abroek [Bree ca 1440- Hoogcruts 1510] groeide op in de vernieuwingssfeer van de Moderne Devotie en gaf ons Kanunnikessen van het H. Graf de idealen van deze geestelijke beweging door.

Uit de Kroniek van Thomas van Kempen

(hoofdstuk II dat geen betrekking heeft op het klooster Sint Agnietenberg, het klooster waar Thomas praktisch zijn hele leven verbleef, maar dat hij wel wilde boekstaven)

In het jaar 1381 stierf op 2 december, de octaafdag van Sint-Catharina, in Brabant [1] de eerbiedwaardige en hoogst devote pater Johannes Ruusbroec. Hij was de eerste prior van het klooster Groenendaal bij Brussel, dat behoorde tot de orde van de reguliere kanunniken. Hij was 87 jaar oud en werd begraven, naar het noorden gekeerd, in het koor voor het hoogaltaar. [2] Als 60-jarige nam hij in voornoemde plaats samen met de allereersten het kloosterkleed aan. Met Gods hulp vervulde hij 64 jaar lang het priesterambt. De gewijde en uitmuntende leer die hij verkondigde, lichtte overal op in het Duitse land, waar zij wijd en zijd verspreid raakte. Hem zocht meester Geert Grote persoonlijk op, in gezelschap van de rector van de Zwolse school, meester Johannes. [3] Zijn werken beschouwde hij als vergelijkbaar met die van de grootste kerkleraren. Tal van zeer devote en van diep inzicht getuigende boeken in de volkstaal [4] deed Ruusbroec met scherpzinnigheid het licht zien. En de gave van hemelse liefelijkheid die hij van God ontvangen had, strooide hij met grote vrijgevigheid uit over allen in de Kerk die hem nabij waren en die na hem zouden komen. Elf boeken zijn het, die hij, zowel in het klooster als vóór zijn intrede, tot groot voordeel heeft geschreven; en opdat dit aantal niet een onvolkomen getal zou zijn, wordt het door een boek met brieven tot twaalf aangevuld.

[1] Met Brabant wordt in het algemeen het hele Zuid-Nederlandse Bourgondische gebied aangeduid, het voormalige hertogdom Brabant.
[2] Dat wil zeggen: met het hoofd naar de linkerzijmuur van de kerk.
[3] Johannes Cele namelijk.
[4] Het zogenaamde Middelnederlands, vroeger ook wel Diets genoemd.

Thomas van Kempen [1380-1471], het jaar vóór het sterfjaar van Ruusbroec geboren, heeft Ruusbroec noch Geert Grote gekend. De bewondering en de genegenheid voor Ruusbroec van Geert Grote en de kringen van zijn volgelingen heeft de jonge broeder Thomas al vroeg meegekregen in het Agnietenbergklooster zodat hij Ruusbroec “de gave van hemelse lieflijkheid” kon toeschrijven. Die hemelse gave dichter bij de mensen brengen verstond Ruusbroec; Titus Brandsma [1881-1942], hoogleraar in de Middelnederlandse mystiek en zelf mysticus heeft dit concept in zijn colleges verder uitgewerkt.

De passage uit de Kroniek van Thomas a Kempis werd met vriendelijke toestemming overgenomen uit: U.de Kruijf+, H.Kummer en F.Pereboom+ (red.), Een klooster ontsloten. De kroniek van Sint-Agnietenberg bij Zwolle door Thomas van Kempen in vertaling en met commentaar. Stichting IJsselacademie, Kampen, 2000, blz. 129.