zaterdag 27 november 2021

Collectegebed 1e zondag van de Advent "om eens bezit te nemen van het hemels Rijk"



"Om eens aan zijn rechterhand bezit te nemen van het hemels Rijk"

Dit is het eerste gebed van het liturgische jaar.
De oratie op de eerste zondag van de Advent heeft geen betrekking op de geboorte van Christus of op zijn openbaar optreden, maar denkt uitsluitend aan het einde der tijden, zoals ook de nieuw-testamentische lezingen doen in het misformulier van deze zondag: 1 Tess 3,12-4,2 en Luc 21,25-28. 34-36.
Dit thema vindt men ook in de eerste prefatie van de Advent waar naast het motief van de eerste komst van Christus in de geschiedenis sprake is van “het hoopvol uitzien naar een geluk dat eeuwig duurt, een land dat Hij beloofd heeft en ons geven zal: nù nog zien wij allen naar die toekomst uit, vol hoop en vastberaden; ooit zullen wij er binnengaan en wonen wanneer Hij komt in heerlijkheid voorgoed.”

Missale Romanum 1970
Da, quæsumus, omnipotens Deus, hanc tuis fidelibus voluntatem,
ut, Christo tuo venienti iustis operibus occurentes,
eius dexterae sociati,
regnum mereantur possidere cæleste.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
Almachtige God, wij vragen U : geef uw gelovigen de bereidheid
Christus, die komende is, tegemoet te gaan met werken van gerechtigheid,
om eens verzameld te worden aan zijn rechterhand
en bezit te nemen van het hemels Rijk.

Werkvertaling
Almachtige God, wij smeken U, geef zulk een bereidwilligheid aan uw gelovigen,
zodat wij het verdienen,
terwijl wij uw Gezalfde die komende is tegemoet treden met werken van gerechtigheid,
 (en eens) verzameld aan zijn rechterhand,
het Hemelse Koninkrijk te bezitten.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n

Het collectegebed is een nieuwe compositie voor de Novus Ordo (1969) maar gebaseerd op een oratie van het Sacramentarium Gelasianum Vetus, 1139; Vat. Reg. Lat. 316; 1e helft 8e eeuw, ed. Mohlberg 1960).
S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l v o r m e n

1. Da, quæsumus, omnipotens Deus, hanc tuis fidelibus voluntatem,
2. ut, Christo tuo venienti iustis operibus occurentes,
3. eius dexterae sociati,
4. regnum mereantur possidere cæleste. 

De oratie bestaat uit een enkele hoofzin die onderbroken wordt door een finale of consecutieve bijzin ingeleid door het voegwoord ut , welke bijzin tweemaal wordt onderbroken door een bijwoordelijke bepaling waarvan het subject is opgesloten in het predicaat mereantur.


Ad 1
De oratie opent met de sterke imperativusvorm da, een sterk beroep op de almacht van God, die met Deus omnipotens, twee vocativusvormen wordt aangesproken. De plaats van het verbum quæsumus, als tussenzin, wij bidden U - werd reeds eerder besproken. Het object hanc voluntatem, bestaande uit twee bij elkaar horende accusativusvormen (vr. enkelvoud), is uiteen geplaatst (hyperbaton) om de dativusvormen – hier tuis fidelibus, vanzelfsprekend bij het verbum da, te omklemmen (dativus commodi, van voordeel). Het is een constructie om twee begrippen – het object van het verbum en de bijwoordelijke bepaling hecht aan elkaar te binden in één woordgroep, waarbij de gelovigen letterlijk omgeven worden door de bereidwilligheid die als een genadegave van God wordt afgesmeekt.

Ad 2 en 4
Het voegwoord ut, opdat/zodat leidt de finale (doelaanwijzende) of consecutieve (gevolghebbende) in en is in r. 4 gekoppeld aan het verbum mereantur in de coniunctivus, aangevuld door de infinitivus possidere, opdat/zodat zij verdienen te verwerven. Het object van deze verba is regnum cæleste, twee accusativusvormen in het onzijdig enkelvoud. Hoewel deze twee accusativi grammaticaal bij elkaar horen, staan zij zo ver mogelijk van elkaar geplaatst om het object regnum caeleste zowel aan het begin van de regel als aan het einde van de regel te kunnen benadrukken.( hyperbaton) 

Ad 2
(ut), Christo tuo venienti iustis operibus occurentes: de bijzin als geheel geeft nadere uitleg over het subject opgesloten in mereantur en in r.1. reeds genoemd: tuis fidelibus. Het verbum occurrere – ontmoeten, tegenkomen, tegemoet snellen, staat in het participium praesens meervoud en congrueert met het subject van het verbum mereantur. Het participium draagt hier de dativusvormen Christo tuo venienti (lett. Uw Gezalfde die komende is) bij zich maar wordt vertaald alsof het accusativi zijn. Dit komt doordat het verbum occurrere altijd een object bij zich heeft in de dativus in plaats van de verwachte accusativus. De dativus venienti is eveneens een participium praesens, nu in het enkelvoud en congruerend met Christo tuo.
Iustis operibus: bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid in de ablativus. 

Ad 3
eius dexterae sociati – een volgende bijzin die verdere uitleg geeft over het in r. 2 genoemde occurentes. Sociati (participium perfecti passivi - voltooid deelwoord) congrueert eveneens met het in mereantur opgesloten subject dat in tuis fidelibus in r. 1 is bepaald. Het gebruik van het voltooid deelwoord geeft een reeds bereikte toestand van de gelovigen aan, waarop in feite nog geanticipeerd moet worden door het iustis operibus occurentes (participium præsentis activi) (tegenwoordig deelwoord), het zich in beweging zetten om Christus die komende is te ontmoeten. Het is de paradox van de belofte: Het geloof in Christus stelt ons reeds in het bezit van het eeuwig leven, maar we moeten hard lopen om die kampprijs te behalen.



C o m m e n t a a r


“Geef uw gelovigen deze wil” zegt de oratie van deze zondag letterlijk in het Latijn. Deze bede herinnert ons aan de stelling van de H. Paulus in Fil 2,13: “Deus est enim, qui operatur in vobis et velle et perfícere pro suo beneplacito” - God is het immers die zowel het willen als het werken in u bewerkt, om zijn heilsplan te verwezenlijken. 

Tegenover de schrifttekst is het een zekere afzwakking als het Romeins Missaal de krachtige uitdrukking van de apostel “het werken bewerken” (Griekse grondtekst: ἐνεργὼν τὸ ἐνεργεὶν) met “geef”, da, weergeeft. 

De Latijnse oratie bidt dat God de gelovigen de wil mag geven. De bidder moet dit in volle sterkte horen en werkelijk in de zin van Fil 2,13 bidden om dit willen te verkrijgen, gezien zijn afhankelijkheid van God die de Eerst-willende en de Eerst-liefhebbende (vgl. 1Jo 4,19) is. (Wij hebben lief omdat Hij ons het eerst heeft lief gehad).

De in het Altaarmissaal van de Nederlandse kerkprovincie gebruikte term “bereidheid” welke term een bereid-zijn-tot, of een genegen-zijn-tot betekent, is eveneens een afzwakking van het Latijnse “voluntatem”- “wil”, waarmee het menselijk vermogen van een bewust streven naar o.a. het verrichten van een handeling wordt aangeduid.

Verwijst de uitdrukking van de apostel op de meest indringende wijze naar de onuitsprekelijke grootheid van God, de term waarmee God in dit gebed wordt aangesproken omnipotens Deus, komt daarmee overeen. Omnipotens is de Latijnse versie van de Griekse titel voor God: Ραντοκρατωρ/Pantokrator, Almachtige, Albeheerser, in de beeldende kunst aanschouwelijk voorgesteld door God op de troon van zijn heerlijkheid, omgeven door de hemelse heerscharen van engelen en heiligen die de lofzang van het driemaal Sanctus zingen. 

“Hanc voluntatem”- deze wil - moet God in zijn gelovigen bewerken. Het is een eschatologisch gebed, dat blijkbaar zijn inspiratie vindt in de parabel van de tien waakzame bruidsmeisjes in Mt 25 en in eerste instantie betrekking heeft op vers 6 waar midden in de nacht de roep weerklinkt: “Ecce sponsus venit! Exite obviam illi!” De gelovigen moeten “de komende Christus tegemoet gaan en wel met “iustis operibus”, werken van gerechtigheid, goede werken. Dit strookt met de oude interpretatie van bovengenoemde parabel, nl. dat de olie in de lamp de goede werken of de daden van liefde zijn. 

Het komen van de Heer en het tegemoet gaan door de bruidsmeisjes zijn adventsmotieven. De goede werken en de daden van liefde zijn immers voorbereiding op de komst van de Heer en tevens een antwoord op de oproep van de profeet “Bereidt de weg van de Heer” (Jes 40,3) en van Johannes de Doper (Jo 1,23) de dikwijls terugkerende figuren in de adventsliturgie.

De oratie heeft in feite betrekking op hoofdstuk 25 bij Mattheus waar gesproken wordt over de komst van de Mensenzoon bij het laatste oordeel en knoopt aan bij Mt 25,34 : “Dan zal de Koning tot die aan zijn rechterhand zeggen: Komt, gezegenden van mijn Vader, en ontvangt het Rijk ...” Object van dit gebed is derhalve een plaats te mogen verdienen aan de rechterhand van de Heer en om het hemelse Rijk te mogen bezitten.

B e k n o p t v o c a b u l a r i u m 

Voluntas is hoofdzakelijk: ‘wil, vrije wil, keuze, verlangen, neiging’, maar in deze oratie heeft het ook de nuance van een ‘beschikking’ tot een ding of persoon, waardoor gekozen is voor ‘bereidwilligheid’ in de werkvertaling. Occurro is ’voortgaan’, ‘rennen om te ontmoeten’ en het passieve werkwoord mereor, ‘verdienen’, ‘waard zijn,’ ‘gerechtigd zijn’, ’ ‘iets waard zijn’. Het gewoonlijk actieve socio, ‘ zich aansluiten,’ ‘zich samen verbinden’, ‘gezamenlijk doen of houden,’ ‘iets met een ander delen’, is meestal in deze passieve (taal)constructie gekoppeld aan de derde naamval.

C o m m e n t a a r  v e r v o l g
De lezingen van deze zondag vomen een tweeluik met die van het hoogfeest van Christus Koning vanwege het thema van Christus die komt! Vorige zondag werd de Komst van Christus bij het einde van de wereld gevierd, nu bereidt de 1e Adventszondag ons voor op het vieren van zijn Eerste Komst met Kerstmis. De liturgie van de Advent overweegt hoe de Heer komt … in elk opzicht. Hij komt in de genade die nu wordt geschonken. Hij komt wanneer de priester zegt: ‘Hoc est enim corpus meum … Dit is mijn Lichaam’. Hij komt in de Heilige Communie in de persoon van de behoeftige. ‘Maak de paden recht!’, roept de liturgie van de Advent uit met de woorden van Jesaja en Johannes de Doper. Wij vliegen voorwaarts (occurrentes) en maken de weg glad voor de voeten van onze Koning. Dit vergt werk, maar werkt juist door de oorsprong, Christus zelf. Wanneer wij zelfs in dit leven verenigd zijn aan de rechterhand van Christus (dextræ sociati), zijn onze werken werkelijk de onze, maar ook werkelijk de Zijne en verdienen we de hemel. Het beeld van de ‘rechterhand’, de ereplaats volgens de H.Schrift, wijst naar de eeuwige glorie van God en de vestiging van het Messiaanse Koninkrijk ... regnum … cæleste waarnaar wij uitzien zelfs als we terugkijken op Zijn Eerste Komst (vgl. Katechismus Katholieke Kerk 663-4). 

Gaat de wil die wij afsmeken in het gebed over onze wil of zal de wil van iemand anders zich over ons uitstrekken? Het gebed zegt niet of het de wil van God is of van ons. Eens gedoopt en levend in de staat van genade, zijn wij nieuwe schepselen en is de Heilige Drieëenheid in ons aan het werk. Onze samenwerking met Gods geloofsgeschenk door goede werken redt ons, niet ‘geloof alleen’, of louter ‘úitbreiding’. Een juiste interne ‘beschikking van de wil’ is mogelijk gemaakt en door God gegeven, maar is daarna werkelijk de onze. Onze werken zijn niet op zichzelf iets waard, maar eens zijn we veranderd en vernieuwd door heiligmakende genade, ‘verenigd aan zijn Rechterhand’’ reeds in dit leven en onze werken op aarde zijn de toename van genade en de beloning van de hemel waard omdat ze de zijne zijn, terwijl ze de onze zijn. Thomas de Vio kardinaal Cajetanus (Cajetanus + 1534) legde uit dat, wanneer we zeggen dat we ‘het waard zijn’, wij zeggen dat Christus het waard is in ons (vgl. De fide et Operis, 12). Sint Augustinus van Hippo (+430) preekte dat ‘Wanneer God onze verdiensten (merita) bekroont, hij niets anders bekroont dan zijn eigen gaven (Ep., 194, 5, 19). We verdienen verlossing op grond van de gewone, verlossende genade, door de deugdzame werken die wij verrichten. Zijn wil wordt ons enig verlangen.

Hoe rijk is dit gebed! Zo beginnen wij het nieuwe liturgische jaar, overgoten met de taal van diepe nederigheid: ‘Geef het, smeken we U….’ Wij smeken God om dit project te zegenen en het te bewerkstelligen, door Zijn wil en onze samenwerking, om vrucht te dragen voor Zijn glorie en opdat wij de gaven te verdienen die Hij komt geven.

Dat vragen wij juist in de prachtig getoonzette communio-antifoon van deze zondag: 
Dominus dabit benignitatem, 
et terra nostra dabit fructum suum.
(Ps 84,13)