maandag 4 oktober 2021

Collectegebed 27e zondag door het jaar I Schenk ons wat wij niet durven vragen.

Collectegebed 27e zondag door het jaar I  - Overweging

Schenk ons wat wij niet durven vragen.
I n l e i d i n g
Het collectegebed van vandaag is rijk aan fijngevoelige gedachten:  Gods vaderlijke goedheid is oneindig en geeft meer dan wij verdienen. De bede vraagt vergiffenis voor “al wat ons geweten verontrust” en om zaken, “die het gebed niet durft te vragen”. Ook hier horen we de echo van de twee kernbeden van het Onze Vader: “Uw Rijk kome” en “vergeef ons onze schuld”.

Missale Romanum – 1970
Omnipotens sempiterne Deus,
qui abundantia pietatis tuæ et merita supplicum excedis et vota,
effunde super nos misericordiam tuam,
ut dimittas quæ conscientia metuit,
 et adiicias quod oratio non præsumit.

Nederlands Altaarmissaal – 1979
Almachtige eeuwige God,
in uw grote goedheid geeft Gij meer dan ons toekomt, meer dan wij verlangen.
Wij vragen U: bewijs ons uw overvloedige barmhartigheid:
vergeef al wat ons geweten verontrust
en schenk ons wat wij niet durven vragen.

Werkvertaling
Almachtige eeuwige God,
Die met/door de overvloed van uw liefde de verdiensten en wensen van hen die tot U smeken overstijgt,
stort uw barmhartigheid over ons uit
zodat Gij wegneemt wat ons geweten verontrust
en toevoegt wat ons gebed niet durft verwachten.
L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
Met een kleine variant staat het collectegebed van deze zondag vermeld in het oude Sacramentarium Gelasianum, 1201 (Vat.Reg.Lat.316; 1e helft 8e eeuw). In het preconciliaire Missale Romanum was dit de collecte van de 11e zondag na Pinksteren en werd in de Novus Ordo Missale Romanum opgenomen als collecte van de 27e zondag van de Tijd door het Jaar.
O v e r w e g i n g 
De liturgie hanteert graag het concept van de overvloedige rijkdom van God (abundantia). Dat deze overvloed te vinden is in de liefde (pietas) maakt het hart van de bidder gelukkig zodat het als het ware wordt aangemoedigd véél en overdadig te vragen, ofschoon het er geen enkele aanspraak op kan maken. Goed beschouwd verdienen wij dit geschenk van God niet, maar het is de genade is die ons onverdiend deze overvloed schenkt. Dit ligt op geen enkele wijze aan ons maar enkel en alleen aan de overvloedige rijkdom van zijn liefde.

Daarmee is nog niet het belangrijkste gezegd: de liefde van God overstijgt in haar vrijgevigheid zelfs onze onverzadigbare wensen (vota). Want wanneer wij naar oneindig en eeuwig geluk verlangen, kunnen we deze onbegrensdheid slechts door ontkenning van de grenzen vatten maar nooit ten volle de oneindige heerlijkheid van de goddelijke gaven begrijpen. We zouden God en zijn liefde zelf moeten kennen om uit te kunnen drukken wat God ons heeft beloofd en wat wij Hem vragen.
Vanuit de gedachte aan de overvloedige rijkdom kiest het gebed al onmiddellijk zijn eerste term: “stort uw barmhartigheid over ons uit”. “Uitstorten” (infunde) is de taal die de oraties graag gebruiken in deze context en vooral wanneer de liefde zich kenbaar maakt in de “Uitstorting van de Heilige Geest” daarbij de H. Schrift volgend als deze zegt: “De liefde van God is in ons hart uitgestort door de Heilige Geest die ons werd geschonken” (Rom 5,5).
Vervolgens wordt de algemeen gehouden bede (effunde super nos misericordiam tuam) in twee richtingen geconcretiseerd. Eerst gaat het om de vergeving van de zonde. Onder de indruk van de onmeetbare liefde van God voelt het geweten van de zondaar zich door vrees bevangen. Er bestaat geen grotere schrik dan het bewustzijn deze overvloedige liefde gekwetst te hebben. Daarvoor is er geen redding tenzij juist deze liefde van God. Zij moedigt de bidder aan vergiffenis te vragen en vervult hem met vertrouwen. Zij bemoedigt hem zelfs opnieuw zonder beperking te vragen, wat het gebed niet waagt uit te spreken, ja, zo zal men mogen toevoegen, dát te vragen wat verder gaat dan waartoe het door de liefde gedreven biddende en zo mateloos verlangende hart in staat is.
Vandaag is deze dank heel bewust en levendig in ons, en de zondag weerklinkt als verrijzenisdag van de Heer van de vreugde over zijn mateloze barmhartigheid. God de Vader heeft in zijn “overgrote liefde” meer gegeven dan wij konden vragen, en eraan toegevoegd wat het gebed nooit zou hebben durven vragen: het goddelijk leven. Een bovennatuurlijke levenskracht, die alleen de christen kent door de uitstorting van de Heilige Geest stuwt geest en lichaam voort en maakt van hem, zoals de H. Paulus zegt, een levendmakende Geest (1 Kor 15,45).

De eerste christenen zijn hiervan een levend getuigenis. Vol liefde droegen zij de last van het zware dagelijkse leven, vervuld van een vreugde, die niemand begreep. Dagelijks stelden zij in de dagen van vervolging hun leven in de waagschaal. Blij leden zij het verlies van hun aardse goederen en gingen zij in ballingschap of naar het schavot zoals anderen naar een feestmaal. Vrijwillig verlieten zij hun bezittingen, verdwenen voor de wereld en leidden in de woestijn een leven vol ontbering, maar rijk door het bezit van God. Maagdelijk en louter en alleen levend voor God droegen zij overvloedige de vruchten van leven uit hun vereniging met Christus. Dit is ook nu nog evenals in de vroegste tijd het wezen van de christen: hij bezit het leven, omdat hij het met de Heer heeft prijsgegeven in de mystieke dood. De verrijzenis van Christus is de onuitputtelijke bron van goddelijk leven voor de zijnen. Daarom houdt de Kerk niet op, de boodschap van de Verrijzenis te verkondigen: “Voor alles heb ik u overgeleverd, wat ik ook zelf als overlevering heb ontvangen, namelijk dat Christus gestorven is voor onze zonden volgens de Schriften, dat hij begraven is en verrezen op de derde dag…” (1 Kor 15,3-4). Dat is de belangrijkste boodschap van het leven voor alle gelovigen en gedoopten, die -ook beleefd en uitgedragen door de Kanunnikessen van het Heilig Graf in Sint Odilienberg in het devies van het huis- verwoord wordt met het psalmwoord: “Apud te est fons vitæ et in lumine tuo videbimus lumen” – bij U is de bron van het Leven en in Uw licht [van de Verrijzenis] zullen wij het licht zien – (Ps 35[36]10). Niet met woorden alleen, maar vooral door haar liturgisch handelen verkondigt de Kerk dagelijks opnieuw: “Christus leeft”- ook wij zullen leven, zo wij met Hem sterven. Het dagelijks Offer in de H. Mis en de liturgische viering van het kerkelijk jaar zijn niets anders dan de plechtige verkondiging  van de Dood  en Verrijzenis van Christus. Hier stroomt de kracht van zijn onsterfelijk leven op de zijnen  over en geeft Hij “aan zijn volk kracht en sterkte” (Ps 67[68],36). Hier worden wij gered naar lichaam en ziel maar smachten steeds opnieuw naar  zijn redding door op zijn woord onze hoop te stellen (Cf. Ps 118,81; Communio 27e zondag). Hier vinden wij kracht en vreugde in de Communie en bidden wij om op te gaan in Hem die ons voedsel is (Cf. Gebed na de Communie, 27e zondag):  in lumine tuo videbimus lumen!

(Bew. van J. Passcher en Aem. Löhr)