maandag 6 december 2021

H. Ambrosius, bisschop, over de psalmen "Ik zal Gods lof zingen met mijn geest maar ook met mijn verstand"

Uit het Getijdengebed

De H. Ambrosius, bisschop, over de psalmen

Ik zal God lof zingen met mijn geest maar ook met mijn verstand

Wat is er schoner dan de psalm? Daarom zegt David zelf zo mooi: Looft de Heer, want goed is een psalm-gezang . Voor onze God moet er een lofspraak zijn, bevallig en schoon.  En inderdaad, een psalm is een zegenspreuk van het volk, een lof voor God, een lofzang van het volk, een toejuiching van allen, een preek voor alle schepselen, de stem van de Kerk, een welluidende geloofsbelijdenis, een waardige Godshulde, een vreugde van vrijheid, een uitroep van beminnelijkheid, een weerklank van blijheid. Hij matigt de toorn, verdrijft alle zorg en verlicht de droefheid. Hij is een nachtelijk wapen, een onderricht voor op overdag, een schild in vrees, een feest in heiligheid, een beeld van rust, een onderpand voor vrede en eendracht, als een citer uit meerdere en verschillende stemmen één lied ten gehore brengend. Het begin van de dag doet een psalm horen en de avond is er de weerklank van.

In de psalmen strijden leer en bevalligheid met elkaar; er wordt gezongen voor het genoegen, maar een leer voorgehouden tot onderrichting. Wat al ontmoet men niet, als men de psalmen leest? In lees erin: Lied voor de Beminde, en ik word ontvlamd door het verlangen van de heilige liefde; hierin vind ik de genade van openbaringen, overdenk ik getuigenissen van de verrijzenis, de geschenken van de belofte; hier leer ik de zonde mijden, leer ik af mij te schamen over de boete voor mijn zonden.

Wat is dus de psalm anders dan een muziek-instrument voor deugden, dat de eerbiedwaardige profeet bespeelt met de citer-pen van de Heilige Geest, en zo op aarde de heerlijkheid doet weerklinken van de hemelse muziek?
Zodra hij immers met zijn citer en snaren, dat is met dode resten, de intervallen der verschillende klanken harmonieus tegen elkaar liet klinken, richtte hij een gezang van goddelijke lofprijzing op naar de hemel; en zo leerde hij ons, dat wij eerst aan de zonde moeten sterven, en tenslotte in dit leven de verschillende werken van de te onderscheiden deugden moeten doen uitkomen, waardoor de schoonheid van onze godsdienst tot de Heer zou kunnen opstijgen.

David leerde ons dus, dat wij inwendig moeten zingen, inwendig op de psalter moeten spelen, zoals ook Paulus zong, zeggende: Ik zal dan bidden met mijn geest, maar ook met mijn verstand; ik zal Gods lof zingen met mijn geest en mijn verstand. Hij leerde ons leven en handelen te vormen met onze blik gericht op het hemelse, opdat het heerlijk genoegen niet de hartstochten in ons lichaam opwekt, door welke onze ziel niet verlost maar bezwaard wordt. De heilige profeet toch brengt ons in herinnering, dat hij zijn psalmen zong tot verlossing van zijn ziel, zeggend: Ik zal U, o mijn God, op de citer bezingen, Israëls Heilige, mijn lippen zullen bij mijn lofzangen jubelen met mijn ziel, die Gij hebt verlost.

(S. Ambrosii, Explanatio in Ps 1,912: CSEL 64, 7. 9-10)