donderdag 13 november 2014

Sint Augustinus over het gebed I - Bemin Hem en Hij is je nabij! Bemin Hem en Hij woont in je!

Zonder de verborgenheid van een beschouwend leven is het onmogelijk de zaligheid van het ware geluk te smaken noch te beminnen. Geloof me, zo zegt Augustinus, ik moet ver afstand nemen van het bruisende en snel vervluchtigend leven, om niet te vervallen tot een koud en weerbarstig  wezen met een hardheid die niets met moed van doen heeft, maar met ijdele trots en oppervlakkigheid. In de verborgenheid komt die echte, diepe vreugde over mij die op geen enkele wijze te vergelijken is met wat men gewoonlijk vreugde noemt.

Zou zo’n leven niet met de natuurlijke aard van de mens overeenkomen? Waar zou anders dat blijmoedige gevoel van geborgenheid vandaan komen? Waarom ervaart men dit des te sterker wanneer men in het besloten vertrek van zijn hart God aanbidt? En waarom blijft dan gewoonlijk ook de rust van de ziel, die daar werd gewonnen, voortduren als men vanuit dit heiligdom overgaat tot de bezigheden van de dag?

Keer in jezelf! (zegt God tot de ziel). Ga niet naar buiten – keer in jezelf! In je innerlijk woont de Waarheid. En vind je verandering in je eigen wezen: stijg boven jezelf uit en wel daarheen waar het licht van de Geest ontvlamt; strek je daar naar uit! Als je gelooft, vind je Mij daar.

Er is Een, die hoort: verzuim dus niet te smeken! Kijk, Hij die hoort – woont in je binnenste! Richt je blik niet naar de bergen, keer je gelaat niet naar de sterren, niet naar de zon of de maan! Geloof niet dat je wordt verhoord als je boven de zee uit bidt. Nee, zo’n manier van bidden moet je verwerpen! Maar -  “nabij is God alleen hen die rouwmoedig van hart zijn” (Psalm 34(33),19). Als jij je vernedert, nijgt God zich tot je. De “tollenaar bleef op een afstand” (Lukas 18,13) en des te gemakkelijker kwam God hem nabij. Hij waagde niet eens zijn ogen naar de hemel op te slaan – en Hij die de hemel schiep was reeds bij hem. Bemin Hem en Hij is je nabij! Bemin Hem en Hij woont in je!

In het verborgene van de met verstand begaafde ziel, in het eigen innerlijk, daar moet je God zoeken en smeken. Hier wilde Hij zijn intrek nemen. Hij spreekt tot je in je hart. Mensen roepen. Hij echter onderricht in de stilte. Mensen spreken in woorden, gedragen door klanken: Hij echter in gedachten vol geheimen voor de beschouwer. Als pijlen zijn Zijn woorden, ze veroorzaken geen scheurende pijn, maar doen liefde ontvlammen.
(Vgl. Ep. 120,2; De vera relig. 39,72; In Joh. Ev. 10,1; Serm. 21,2; De mag. 1,2)