woensdag 19 november 2014

Moeder M. Matthea Raeymakers (1914 - 2013) - 1

Decennialang – vanaf begin jaren 60 van de vorige eeuw – is de naam van Moeder Maria Matthea, priorin van Priorij Thabor, een begrip in de Roerstreek. Ook buiten deze regio had ze in heel Nederland en België intensieve, persoonlijke contacten en wist met velen wederzijdse interesses en zorgen te delen. Voor kerk, cultuur en sociale werken was ze geestelijke moeder van menig initiatief. Samen met haar medezusters zette ze de mogelijkheden van de Priorij in, om mensen bij elkaar te brengen met wie en voor wie ze samen werkten. Haar overlijden op 28 augustus 2013 maakt ons er opnieuw van bewust wat ze voor velen betekend heeft. Velen zullen haar missen. Velen zullen haar dankbaar zijn. Velen zullen haar met alle hoogachting in herinnering houden.

Geschiedenis in vogelvlucht
Haar komst naar de Roerstreek was om na het plotselinge overlijden van Moeder Victoire op 15 april 1963 de levensvatbaarheid van het kleine kanunnikessenklooster aan de kerkberg te bezien. Met historica en medezuster Hereswitha was zij ervan overtuigd dat het klooster weliswaar bescheiden oogde maar een grootse geschiedenis met zich meedroeg. Samen gingen ze de geschiedenis van hun geestelijke voorouders na, die op dezelfde Roerheuvel op Romeinse fundamenten een eerste christelijke nederzetting stichtten in de achtste eeuw. De inspirerende verkondiging vanuit deze streken tot in Noord-Nederland en Münsterland, de wijkplaats voor de Utrechtse bisschoppen voor de
Noormannen en het kapittel dat in 1361 vanuit ‘Mons Petri’ naar Roermond verhuisde, gaven deze plaats een eerste kerkelijke waardigheid, waarvan voor velen een aantrekkingskracht is blijven uitgaan.

Een tweede spoor was het ontstaan van de Orde van het Heilig Graf te Jeruzalem in 1099, die zich snel over Noord- en West-Europa verspreidde en in de 15de eeuw in het bezit kwam van de kerk en berg te Sint Odiliënberg. Bleek het eerste vrouwenklooster (1444-1460) onvoldoende levensvatbaar, in 1480 werden alsnog drie H. Grafzusters geprofest en drie postulanten ingekleed. Dankzij de bezielende leiding van Jan van Abroek stond dit schamele groepje aan de wieg van alle vrouwenkloosters van deze orde in West-Europa. “Ging na de Franse Revolutie die [mannelijke] tak ten onder, de vrouwelijke tak zou in de 19de en 20ste eeuw in de Nederlanden aan de Orde een nieuwe bloei verzekeren”, schrijft zuster Hereswitha.

In 1888 werd de oude monastieke traditie op de Berg tot nieuw leven gebracht door de inspanning van de plaatselijke pastoor Michael Willemsen (1831-1904) die zijn pastorie boven op de kerkberg
ter beschikking stelde van een kleine communiteit afkomstig uit het H. Grafklooster van het Belgische Bilzen. In 1903 verkreeg het kleine klooster autonomie welke echter in 1911/12 niet houdbaar bleek. Van 1911/12 tot 1965/66 was het H. Grafklooster van Sint Odiliënberg filiaal van het H. Grafklooster van Turnhout. Onder Moeder M. Matthea Raeymakers verwierf het klooster opnieuw autonomie, die tot op heden voortduurt.

uit: Gerard Sars, Jaarboek Roerstreek 2014, p. 7-13